18 februari 2018
Gemeente van Jezus Christus,
In de tuin van het klooster waar ik af en toe kom
ligt een levensgroot labyrinth.
Het is gemaakt naar het voorbeeld van het beroemde
Chartres-labyrinth dat te vinden is in de kathedraal van Chartres
in Frankrijk.
Je kunt het labyrinth lopen, in je eigen tempo, van buiten naar binnen,
naar het hart van het labyrinth, en weer van binnen naar buiten.
De hele weg, heen en terug, is ongeveer 1 km.
Het is eigenlijk een soort pelgrimsreis in het klein,
van het leven om je heen naar je eigen hart en dan weer terug.
Het labyrinth kun je eigenlijk niet goed of fout lopen,
maar aan het begin van het pad staan wel een paar handreikingen
die kunnen helpen.
Je kunt bijvoorbeeld met een bepaalde vraag gaan lopen,
die je bij je draagt. Of met een thema.
Mijn ervaring is, hoe je het pad ook loopt door het labyrinth,
snel of langzaam, afgeleid of gefocusd,
je komt er altijd anders uit dan je er in bent gegaan.
Een beetje op deze manier stel ik me voor hoe het voor Jezus moet
zijn geweest die eerste veertig dagen in de woestijn.
Ook dat was een reis naar binnen, in een gebied van stilte,
die hij deed vóóraf aan zijn openbare leven,
vooraf aan zijn reizen door Israel,
vooraf aan het brengen van het goede nieuws.
Ik kan me voorstellen dat ook hij niet wist hoe hij
de woestijn uit zou komen, toen hij binnenging in
die 40 dagen zonder een mens, zonder afleiding, met God.
Hoe hij misschien ook wel met vragen ging,
om een antwoord op te krijgen, voordat hij aan de slag zou gaan.
Daar, lezen we vandaag in het marcus evangelie,
werd hij door Satan op de proef gesteld,
leefde hij te midden van wilde dieren,
en engelen zorgden voor hem.
Wanneer ik terugdenk aan het labyrinth zie ik vooral
één gebeurtenis voor me die me aan zo’n soort zorgen doet denken.
Tijdens een van mijn verblijven was er een meisje,
ik denk dat ze begin 20 moet zijn geweest.
Ze was anders dan de andere gasten. Praatte weinig,
en als er een gesprek was bij het eten zag ik dat
ze moeite had om mee te komen.
Moeite om de snelle reacties bij te houden, en als ze
iets inbracht werd het vaak niet gehoord of werd er
over heen gepraat.
Dat maakte me afwisselend geirriteerd en ook
pissig op de anderen, want als er in een klooster
geen ruimte is voor vertraging waar dan wel?
Op een zomeravond, terwijl ik binnen een boek aan het lezen was,
zag ik haar door het raam ineens voor het begin van
het labyrinth staan.
Met haar schouders gebogen, alsof ze een zware lading
te dragen had, begon ze aan het kronkelende pad.
Ik wilde niet te veel staren, maar keek af en toe op en zag
hoe ze met trage passen de binnenkant naderde.
De zon begon te dalen en kleurde oranje.
Toen ze in het midden van het labyrinth aangekomen was,
deed ze iets wat ik niet had verwacht.
Ze liet zich vallen, of eerder leek het een glijden, op de stenen,
in het hart van het labyrinth.
Daar strekte ze haar armen uit en haar benen
en languit in de zon leek het alsof ze zich liet dragen
en ik zag een ontspanning komen over haar lichaam,
over dat centrum, en over dat labyrinth.
Ze werd gedragen in het midden van het hart.
Dat deed mij denken aan een andere ervaring van lang geleden.
Ik was een jaar of 15 toen ik in een heftige regenbui richting de stad
fietste.
Ik had mijn capuchon over mijn hoofd getrokken en hield hem zo
vast, met 1 hand aan het stuur.
Waardoor ik niet zag dat er een auto midden op het fietspad geparkeerd
stond waar ik vol tegen aan fietste en
met een boogje over de achterkap heen gleed op de weg.
Daar gevallen begonnen mensen te stoppen, gaat het, gaat het?
Ja, hoor zei ik, de schade bekijkend, probeerde ik op te staan
om daarna gelijk weer onderuit te gaan.
Ik voelde hoe alles van me wegglipte en ik viel flauw.
Niet veel later werd ik wakker. Ik lag ergens binnen, niet meer buiten
op straat, en even wist ik niet waar ik was.
Ik zag allerlei vriendelijke hoofden boven me,
en om heel eerlijk te zijn dacht ik heel even dat ik
naar de andere kant was overgegaan.
Zijn jullie engelen?, zoiets schijn ik gezegd te hebben op dat moment.
Later bleek dat mensen mij van de straat gedragen hadden
naar binnen, de praktijk van een huisarts in,
toevallig was ik voor een dokterspost
op een auto gefietst. Best handig.
Met ontroering denk ik terug hoe mensen mij
moeten hebben opgetild, vreemden die ik niet kende,
terwijl ik zelf niet bij machte was om
te lopen, sterker nog, niet eens bij machte was om
bij bewustzijn te blijven.
Dat gevoel van gedragen worden,
is iets wat ik toen heel sterk ervaren heb,
en ook vaker nog bij mij is geweest en gebleven.
Zo stel ik mij ook voor dat God draagt.
Ik wil daar nog iets over zeggen,
over dat dragen en zorgen.
Soms worden dingen die mensen overkomen,
zoals het feit dat ik voor een dokterspost flauw viel,
uitgelegd met hoe het fijn is dat God dat zo regelde.
Toch heb ik daar twijfels over of we op die manier moeten kijken
naar God.
Zo geloof ik ook niet dat mensen die op het laatste moment
bij ergere dingen, zoals een vliegtuigcrash, vertraging hadden in de
file en daardoor het vliegtuig misten, behoed zijn door God.
Hoe zit dat dan met die andere mensen, in dat vliegtuig?
Ik geloof niet dat God zo “werkt”, als ik dat op die manier al kan zeggen.
Als het anders was gelopen en ik had
bij die val wel mijn been gebroken,
dan had ik God daar niet de schuld van kunnen geven.
God was dan bij me geweest in de gang naar het ziekenhuis,
in de pijn van de breuk, en in het uithouden van
zes weken lang kriebelend gips.
Zo kan ik God niet de schuld geven van sommige dingen die gebeuren, ziektes,
of van ongelukken.
Ik geloof dat God draagt,
zoals de dragende armen van mensen die helpen om te tillen.
Ik geloof dat God draagt, zoals engelen kunnen dragen in de woestijn van ons leven, door moeilijke vragen heen, en lange dagen,
periodes van droogte en naar binnengekeerd zijn,
voordat we weer naar buiten gaan om het leven te leven,
God draagt zoals een ark op het water van een storm,
zoals het kan stormen in ons eigen binnenste.
God draagt zoals de zon die schijnt op het hart van een labyrinth en een meisje ontspanning kan geven en voor even de moeite en zwaarte kan afleggen.
En we terug mogen keren naar daar naar dat hart,
waarin de zwaarte van het leven licht wordt,
waar ontspanning is in ons verdriet,
waar vrijheid is, en ruimte.
Zo denk ik dat we deze veertigdagentijd in mogen gaan,
terugkerend naar dat hart.
Laten we deze veertig dagen in gedachten dit labyrinth lopen.
Veertig dagen.
Van buiten een weg naar binnen,
naar de kern,
naar het hart,
ons hart,
naar God.
Amen