18 november 2018
Gemeente van Jezus Christus,
Wat weinig mensen weten, is
dat ik een enorme dolly parton fan ben.
Ik kan Jolene echt honderd duizend keer horen en
dan nog ben ik het lied niet zat.
Een ander prachtig nummer is
“My coat of many colours.” (Mijn jas met vele kleuren)
Het vertelt het verhaal van een meisje
dat in extreme armoede leeft.
Op een dag naait haar moeder voor haar een jas,
van allerlei oude lappen,
maar elke steek wordt met liefde gezet,
en met die bontgekleurde jas
holt het meisje trots naar school,
om daar de andere kinderen te vinden
die haar alleen maar uitlachen om die jas.
Het lied eindigt met het meisje
dat zingt dat ze de reacties van haar schoolgenootjes
niet begrijpt
en ze probeert hen uit te leggen:
I told them of the love
my momma sewed in every stitch.
Now I know we had no money
but I was rich
as I could be
in my coat of many colours
my momma made for me
made just for me.
Ik vind het een onroerend lied
en ik moest er gelijk aan denken
bij het verhaal dat we vanochtend lazen
over de arme weduwe
die haar laatste geld in
de offerkist van de tempel werpt.
Vanuit het perspectief van iedereen die langskomt,
rijken met veel geld,
schriftgeleerden in prachtige en dure gewaden,
is haar bijdrage maar mager.
Maar Jezus,
die is gaan zitten tegenover de offerkist,
probeert aan zijn leerlingen
duidelijk te maken dat haar gift
méér is, veel meer,
dan wat de anderen hebben gegeven.
Maar net zoals de klasgenootjesuit het lied
niet begrijpen dat de aaneengenaaide
jas van vodden
een rijkheid van de liefde in zich draagt
zo begrijpen de leerlingen niet direct wat Jezus
hen probeert te zeggen.
Want zodra ze de tempel verlaten, zegt een van hen:
Meester, kijk eens wat een imposante gebouwen
en wat een enorme stenen!
De leerlingen zijn onder de indruk, van de pracht en de praal.
Maar Jezus draait zich op
en zegt: alles hier zal worden afgebroken.
Het is interessant om na te denken over de vraag
waarom jezus precies hier,
in het vervolg van
de ervaring van de gift van de arme weduwe,
die alles weggeeft wat ze heeft,
maar daarmee de rijkheid laat zien waarmee ze
kan leven,
namelijk haar overgave,
benadrukt dat de pracht en de praal
van de religieuze gebouwen
eindig is.
Hoe zou het zijn als Jezus hier stond,
op de drempel van dit religieuze gebouw,
onze kerk,
om óns gade te slaan vandaag.
Ook hier zouden de leerlingen ongetwijfeld en terecht zeggen:
wat een imposant gebouw!
En wat een prachtige enorme stenen!
Maar hoe zou het zijn als Jezus zich ook hier zou omdraaien
en zeggen:
wees er maar zeker van dat geen enkele steen
op de andere zal blijven.
Alles zal worden afgebroken.
Ik raak hier aan een gevaarlijke weg,
want ik wil juist niet de moralistische kant op gaan.
Daarvoor zijn deze verzen te vaak gebruikt.
Dat je niet trots zou mogen zijn op wat je hebt, bijvoorbeeld.
Dat je niet zou mogen genieten van prachtige kleren of
mooie gebouwen.
Het verhaal is veel meer een uitnodiging
dan een stok om mee te slaan.
In al hun dure gewaden,
vergeten de schriftgeleerden,
de rijke tempelgasten iets.
En dat is
dat de oorspronkelijke bedoeling van de tempel
was om ruimte voor God te maken.
Waar is die ruimte gebleven,
lijkt Jezus zich af te vragen.
Want waar er ruimte is voor God,
is er ruimte voor de liefde.
En in die liefde vallen uiterlijkheden weg,
om wat ze zijn,
slechts uiterlijkheden.
En wordt er een andere rijkheid gevonden.
En in die liefde is er geen veroordeling,
over wat te min zou zijn,
over wat vodden zouden zijn,
over wat te weinig geld in de offerkist zou zijn.
In die liefde is er geen gebruik maken,
misbruik maken,
van het ongeluk of de armoede van anderen.
In die liefde worden ogen geopend voor jassen vol kleuren.
Wat zou er overblijven
van ons
als de stenen van dit gebouw zouden afbrokkelen.
Als de muren zouden omvallen.
Vallen wij dan ook om?
Of is er iets anders dat ons vasthoudt,
als gemeenschap?
Vorige week was ik een aantal dagen met vakantie.
Mijn bed en breakfast bevond zich op een afgelegen plek
in Friesland.
De mooiste momenten waren ’s ochtends
en aan het einde van de middag.
Wanneer de koeien
naar en van de wei werden geleid
zo voor mijn raam
in een lange stoet.
Een van de koeien bleef staan,
kauwde half op een struik
met verse blaadjes aan het begin van het tuinpad.
En keek mij daarna aan.
Even stond ik oog in oog met een koe
en het enige dat in mij opkwam was:
wij zijn hetzelfde.
Nu ik weet dat dat vreemd klinkt
als mens en koe,
maar dat was wat ik ervoer.
Een soort van eh, ervaring van
het geheel, van deel zijn van een groter geheel.
Wij als evende wezens,
ademend, levend,
die geboren worden en sterven.
Misschien heeft u ook wel dat soort “geheel”-ervaringen gehad.
Wellicht niet met een koe,
maar met een goede vriend of vriendin,
of in de natuur,
of in de ogen van een kind.
Dat in de ogen van een kind je jezelf ziet.
Dat je de liefde ziet.
Dat je ziet dat we verbonden zijn.
Met elkaar, op manieren die
ver boven en buiten onze eigen grenzen uit gaan.
Als kerk hebben wij twee sacramenten,
de doop en het avondmaal,
om die de verbondenheid met elkaar vorm te geven
en om blijvend ruimte te maken voor God.
Vandaag zullen we ze alletwee
ondergaan.
Het avondmaal met elkaar,
en ook de doop, met elkaar, als gemeenschap
en voor jullie
Martine en Mathijs,
als bevestiging van Melle’s onopgeefbare verbondenheid
met de wereld om hem heen en met God.
In dat woord sacrament zit het woord sacraal,
wat heilig betekent.
Deze rituelen beelden iets uit van wat heilig is.
Heilig omdat het ons
in die ruimte met God zet.
Waarin alle uiterlijkheden, en alles wat er niet toe doet, wegvalt.
Heilig omdat het ons
in verbinding met elkaar zet:
en in die verbondenheid we mogen voelen dat we
één zijn
en dat de pijn of het verdriet van een van ons
ons allemaal raakt.
Heilig omdat die verbondenheid met elkaar en met God in
elkaar overlopen,
zodat wij in die liefde niet meer weten
waar wij eindigen
en God begint.
Dat is wat er overblijft als alle stenen afbreken.
Amen