31 december 2018, Oudjaar
Lieve gemeente van Jezus Christus,
Vanaf het begin van dit seizoen hebben we in deze kerk
elke woensdag ochtend een stilte moment.
We verzamelen in het koor van de kerk,
doen onze jassen uit of houden ze aan als het koud is,
en zijn dan voor heel even stil.
In die stilte is het soms net alsof de tijd ook even stil staat,
of zelfs wegvalt,
en opgaat in een tijdloosheid achter
het tikken van onze klokken,
achter de woorden die we spreken.
Maar na een tijdje klinkt het carillon
en haalt ons weer terug in de tijd.
Wij zijn aan tijd gebonden,
onze klokken herinneren ons daaraan,
onze wekkers die ’s ochtends klinken,
onze horloges die we om onze pols dragen,
en vandaag de wijzers die
ons naar de laatste uren richting het nieuwe jaar
begeleiden.
Het is niet altijd dat we ons zo bewust van de tijd zijn als
vandaag.
Gelukkig maar, want een mens moet ook dóór soms en leven.
Maar vanavond zijn we hier bij elkaar en staan
we even stil bij deze tijd.
En lazen we psalm 90,
leer ons zo de dagen te tellen dat wijsheid ons hart vervult.
Of, in deze vertaling van Huub Oosterhuis, die wij hebben gelezen:
Ik tel mijn dagen.
Het tellen van de dagen kan veel plezier geven,
bijvoorbeeld als je naar iets toe leeft,
zoals je vroeger naar je verjaardag
toe de nachtjes slapen
telde. Hoe lang nog, mama, papa,
hoeveel nachtjes moet ik nog slapen.
Maar het kan ook verdrietig maken.
Je telt de dagen dan zo dat je niet een wijs hart krijgt,
maar eerder een droef hart, een gebroken of verbitterd hart.
Maar de dichter van de psalm vraagt vandaag:
Leer mij zo de dagen te tellen dat ik een wijs hart krijg.
Met wijsheid bedoelt de bijbel vaak iets dat heel diep gaat.
Iets dat met God te maken heeft.
God is zo anders, zegt de psalm.
Voor God zijn duizend jaar als één dag.
Voor ons is dat zo ingewikkeld,
het is niet te bevatten of te begrijpen.
Maar wat misschien wel is te bevatten is
dat we er zijn,
en dat we hier zijn,
vanavond,
op zoek, misschien wel daarnaar,
om wat ons gegeven is,
dit leven, de dagen die we tellen,
een plek te geven binnen die eeuwigheid,
en misschien ook met het verlangen in ons hart
om een stukje van die tijd die ons gegeven is apart te zetten
en terug te geven,
of te wijden
zoals we dat met een mooi woord kunnen zeggen
aan die God die buiten onze telwoorden valt
van gisteren, vandaag en morgen.
Toen al, eeuwigheid nu, waart Gij de enige ware,
dicht Huub Oosterhuis in zijn vertaling.
Oosterhuis heeft alle 150 psalmen vertaalt,
dat was uberhaupt al een hele klus,
maar hij heeft wel eens toegegeven
dat psalm 90 een speciaal plekje in zijn hart heeft gekregen.
Juist omdat het zo’n ingewikkelde psalm is.
Op een dag, vertelt hij in een interview,
ontvangt hij een brief van een oude boerin,
die hem verder helpt in de vertaling,
die hem vertelt hoe zij in haar leven om is gegaan met verlies.
Het was een eenvoudige maar wijze brief.
Op een dag zat ik in de tuin
waar ik een bijzondere bloem zag met wel twintig bijen
om haar heen. Het is een hele fraaie bloem waarvan ik weet dat ze
maar 1 keer per jaar een weekje bloeit.
Kijk, dacht ik die bijen weten dat ze maar kort bloeit en daarom
komen ze in zulke grote aantallen op haar af.
Normaal ben ik een beetje bang van bijen,
maar nu niet.
Ik dacht: God maakt alles, en ik kon zien hoe de bijen in dat grote geheel
hun plekje daarin hadden.
Niet lang daarna ging ik op kraamvisite
om mijn nieuwe achterkleinkind te zien.
Het moment kwam dat de andere kinderen
naar bed moesten worden gebracht
en of grootoma dan een verhaaltje kon vertellen.
Het kwam zo onverwachts maar
ik koos het verhaal over het lelijke eendje dat een zwaan werd.
Terwijl ik het vertelde streelde mijn achterkleindochter van drie over mijn wang.
Lieve deugd, wat was het lang geleden dat iemand mij gestreeld had.
Daarna kon ik plotseling toch weer verder met het leven.
Voor Oosterhuis is het alsof psalm 90 terugkomt in die brief.
De bloem die opkomt, maar ook weer zal verwelken,
het moment tussen eeuwigheid en eeuwigheid in.
En ook wij, die als bloemen,
liefde mogen ontvangen,
onszelf zo naar beneden halen soms,
alsof wij lelijke eendjes zijn,
wij mogen bloeien als mooie zwanen,
in de palm van die hartstochtelijke God.
Met psalm 90 heb ik getobd, zegt Oosterhuis,
ik heb de woede van de oorspronkelijke vertaling veranderd in hartstocht.
Ik hoor het hem zeggen, maar ik weet niet of
het klopt, heeft hij woede veranderd
of is het andersom,
heeft Mozes, aan wie de psalm wordt toegeschreven,
misschien vanuit de hemel geroepen:
he he, eindelijk iemand die begrepen heeft wat ik bedoelde.
Uw naam is hartstocht voor gerechtigheid,
klinkt het in een ander lied van Oosterhuis dat we daarnet hebben gezongen,
en in die richting moeten we het zoeken
wat Oosterhuis met zijn vertaling heeft geprobeerd te zeggen.
Ik denk daarbij ook aan het verhaal van de tempelreiniging
door Jezus:
was het blinde woede die Jezus zover deed komen de kraampjes
en de kooplieden omver te werpen, weg te jagen?
Of was het heilige woede, hartstocht.
Hartstochtelijk is onze God.
En daarmee komt God ons dichterbij
dan ons eigen hart.
Zoals Gerard Reve dichtte:
DAGSLUITING
Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.
Leer ons zo onze dagen tellen
dat wij een wijs en vredig hart krijgen.
Dat is eigenlijk levenskunst.
Zoals die boerin laat zien.
Levend met verlies,
weer beginnen te leven,
zien wat realiteit is,
het bloeien en verwelken,
het komen en gaan,
en daarin
de overgave.
Het is balanceren tussen tijd en eeuwigheid in.
Vanavond zijn we hier,
onze ervaringen van het afgelopen jaar
namen we mee,
ze liggen in onze handen,
hier is heilige ruimte,
we mogen ze hier brengen,
al het mooie,
al het moeilijke,
alle rouw,
al het plezier,
al onze zwakke en al onze sterke momenten.
voor Gods aangezicht,
en zo aan het nieuwe jaar beginnen
Amen