16 november 2025
Preek 16 november 2025: Mattheus 25:31-46
De laatste zondagen van het kerkelijk jaar staan traditiegetrouw in het teken van de voleinding. Afscheid, weerzien, verwachting en hoop zijn de thema=s die doorklinken.
Het is een periode die ook duidelijk past bij het jaargetijde waarin we leven: de dagen worden korter, buiten is het stormachtig, druilerig, koud, onaangenaam.
Het afscheid waar we dan over spreken is het afscheid van de zomer, van de warmte van de lange dagen. Weerzien, verwachting en hoop is het wachten op het lengen van de dagen, hoop en verwachting dat we weer door die donkere dagen heen komen en dat het weer lente wordt.
Maar die donkere dagen hebben ook invloed op onszelf. We worden ook wat donkerder in onszelf en we compenseren dat vaak door heel veel licht in huis aan te brengen, door de kachel op te stoken en het warm in huis te maken. En het nodigt uit tot reflecteren op wat geweest is en op wat gaat komen.
En dat is nu precies wat Jezus ook doet in het evangeliegedeelte uit Matteus. wat we vandaag gelezen hebben. Maar het staat er zo hard, Hij spreekt over het oordeel wanneer de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon van zijn heerlijkheid. Hij gaat recht spreken, hij wordt een rechter, een richter.
En Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken.
Waarom scheidt een herder schapen van bokken? Zou het een selectie zijn met het oog op de voortplanting, de voortgang van het leven, nieuwe dieren?
Het werkwoord scheiden kan ook betekenen: afzonderen, uitkiezen, bestemmen voor. Het is dus niet om ergens een punt achter te zetten, nee, er is een doel, een verder. Bij mensen wordt dit werkwoord in het NT steeds gebruikt in verband met hun afzondering door God tot een speciale dienst. Ik denk dat het scheiden van schapen en bokken niet bedoeld is als een maatregel van orde om zo de kudde af te bouwen en te doen verdwijnen. Want met de helft, alleen de schapen, houdt het dan ook op!
In het beeld van het evangelie: alle volken verschijnen voor de zoon des mensen. Hij zal ze scheiden van elkaar op de wijze van een herder, dus met het oog op de voortgang van het leven. Allen worden uitgekozen tot dienst. De zoon des mensen, de echte mens zoals God de mens bedoeld, draagt aan hen zijn opdracht over, namelijk echt-mens-zijn ofwel: rechtvaardig zijn.
Het oordeel van de Zoon des Mensen is niet het Eind, de laatste dag. Integendeel: er wordt gewezen in de richting van het Begin. Daarom denk ik ook dat het niet juist is om te spreken over het begrip: laatste oordeel. Het evangelie laat ons zien dat het gaat om de voortdurende beoordeling van mij door de Ander die een beroep op mij doet. Hoe ga ik met de Ander om, doe ik haar of hem leven of doe ik dat niet? Ben ik rechtvaardig of niet? Dat beoordeel ik niet en ook niet de Heer aan het eind, maar de Ander beoordeelt, nu!
Blijft natuurlijk de vraag overeind die vele christenen vanouds heeft bezig gehouden: zullen er dan mensen zijn die voor eeuwig behouden worden (ter rechterzijde) en mensen die voor eeuwig verloren gaan (ter linkerzijde) – mensen waar de Ander ja tegen zegt en mensen waar Hij nee tegen zegt, definitief en absoluut?
En op de achtergrond vaak die andere vraag, niet zelden gesteld met vrees en beven: en ik dan? Of iemand die ik liefhad? Waar zullen we bij horen?
Een scheiding dwars door de mensheid heen?
Eerlijk gezegd: de bijbel is net zo ambivalent als wijzelf.
Oplossingen heb ik niet, maar wel een paar overwegingen om verder op door te denken.
In de eerste plaats: het oordeel gaat over ons allen. Het maakt scheiding in ieder mens tussen wat niet naar Gods wil is en wat wel bestaan kan. Het gaat niet om twee soorten mensen, het gaat om de twee mensen in onszelf.
Als we gericht worden, betekent dat dat we rechtgezet worden. Behouden blijft het gezonde in ons en verworpen wordt het verziekte. We worden vernieuwd naar het beeld van Christus. Dat hebberige, dat hoogmoedige, dat zelfzuchtige, dat onverschillige en oppervlakkige in ons, dat gaat er aan.
In de tweede plaats: wie de God van Israël uit de Bijbelverhalen kent, weet zo langzamerhand wel dat verwerpen nooit zijn laatste woord is. Ook na het kruis van Jezus zijn Zoon is Hij weer doorgegaan met de mensen. Met mensen die hem veroordeeld, verworpen, uitgestoten hadden. Niet met een klein clubje rechtvaardigen. Aan de hele wereld liet Hij het goede nieuws doorgeven: hier ben ik, voor u allen -ook na wat er gebeurd is.
Maar mensen dan die helemaal niets van Hem willen weten? Is de bijbel daar dan niet duidelijk in: eeuwig vuur, eeuwige straf, – eeuwig, dus voor altijd?
Bij God is nooit iets voor eeuwig en altijd . Hij laat zich steeds om-bidden. Hij begint steeds weer opnieuw. En eeuwig betekent in de Bijbel echt niet: voor altijd, maar: niet te berekenen en te begrijpen in onze categorieën, van een totaal andere kwaliteit.
Intussen blijft de tekst van vandaag nog steeds iets wat we tegemoet gaan. We hebben het niet achter ons, het komt nog. Het allerlaatste woord moet nog gesproken worden.
Mensen die in de God van de Bijbel geloven en met Hem mee iets zien in hun medemensen moeten het eigenlijk niet kunnen hebben dat er medemensen zijn die er buiten vallen, wie of wat ze ook mogen zijn. Waarom zouden ze een hel willen voor anderen.
Het enige wat ze kunnen doen is hopen en bidden.
Niet zoals Jona die op een afstand wachtte op de ondergang van de wereldstad Ninevé, maar zoals Abraham, die opkwam voor Sodom en Gomorra. Die aan het sjacheren was als een marktkoopman met God om Hem er van te overtuigen dat het niet goed was om te steden te verwoesten. Dat paste toch niet bij een God die beloofd had voor een nageslacht te zullen zorgen zo talrijk als de sterren aan de hemel?
De ware gemeente, de gemeente van Abraham en Mozes en David en Jezus de Messias, staat niet met een beschuldigende vinger naar anderen te wijzen. Die staat met uitgestrekte handen voor alle, alle mensen:
Heer, laat geen mens verloren gaan, breng ons allen tezamen in uw Rijk.
En dan kunnen we ook niet meer geloven in een laatste oordeel, in een scheiding ter linker- en ter rechterzijde. Maar dan kunnen we wel geloven in een leven in het nu, uitgekozen als we zijn om het goede te laten regeren. Juist daardoor worden we bemoedigd dat het geen onbegonnen werk is.
Het eind van het kerkelijk jaar: het opent de deur naar morgen voor een ieder. Niet gevangen in de angst van het laatste oordeel, maar voortdurend geroepen om verder te gaan, het goede te doen en de handen uit te strekken naar de andere mensen. Met open, vragende handen staan we er, voor elkaar, opdat de anderen er hun handen in kunnen leggen en we samen, elkaar tot steun zijnde, verder kunnen gaan.
Amen.

