Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

9 augustus 2020

Lezing OT Genesis 3:8-10
Gemeente van Jezus Christus,
Mens, waar ben je?
Waar bevind je je?
In welke situatie, op welke plaats, op welk moment van de dag, op welk moment in je leven?
Waar bevind je je als die vraag klinkt: Waar ben je?
Misschien hadden we zeker in deze coronacrisis soms weleens ergens anders willen zijn geweest dan waar we waren.
Liever even niet thuis zijn, niet in de eenzaamheid van thuis of juist niet in de drukte van thuis. Liever even ergens anders zijn: bij onze kleinkinderen, of lekker op ons werk, op een terras of gewoon tussen de mensen.
Mens, waar ben je?
God stelt die vraag in de hof van Eden terwijl hij zijn avondwandeling maakt, een prachtig beeld ook van de frisse wind die opsteekt.
Adam en Eva horen God aankomen, maar verstoppen zich. Was het omdat ze zich schaamden? Omdat ze bang waren?
Daar hadden ze natuurlijk wel reden voor, ze hadden net dat ene gedaan waarvan God had gezegd dat ze het niet mochten doen: de vrucht eten, van die ene boom.
God zoekt hen. Mens, waar ben je? Mens, waar ben je echt?
Onder ogen komen van wat je situatie is, is niet altijd gemakkelijk. Of het nu vanwege schuld of schaamte is, of vanwege verdriet of een slechte boodschap die we hebben gekregen.
Vaak verstoppen we ons liever. Of leiden we onszelf af. Door vooral veel te gaan doen, of door vooral op anderen te gaan letten, ons af te reageren op hen. Door gemopper en geklaag.
Het kan ook juist door de stilte op te zoeken, liever niet praten over wat ons bezighoudt en liever niet andere mensen te zien.
Het was in de afgelopen tijd moeilijk om jezelf te verstoppen, ja wel voor anderen, maar niet voor jezelf. Er was haast geen afleiding.
Padraig O Tuama, ik noemde hem al even, koppelt de vraag: waar ben je, aan het begin van bidden. Eigenlijk aan wat voorafgaat aan bidden. Dat moment voordat je begint. Voordat je contact zoekt met God.
In zijn boek In The Shelter, beschrijft Padraig O Tuama dat hij ooit las in een oude National Geographic over een journaliste die terugging naar een dorpje in Papua Nieuw Guinea, waar ze als kind was opgegroeid. Toen ze daar weer terug was, kwam de taal ook weer boven en ook de uitdrukkingen die de taal eigen was.
Ze herinnerde zich hoe er geen woord was voor ‘Hallo’, voor de begroeting, maar dat mensen als ze elkaar zagen, zeiden: Jij bent hier.
Het antwoord was: Ja, ik ben.
Jij bent hier.
Ja, ik ben.
Of hij dit verhaal zich helemaal goed herinnert weet Padraig O Tuama niet meer, maar het is hem altijd bijgebleven als een goede manier om een gebed te beginnen. Een gebed als gesprek met God.
Om tegen jezelf te zeggen: jij bent hier, en te bevestigen: ja ik ben.
Om zo heel bewust te beginnen met bidden en contact met God te leggen.
Padraig schrijft daarover:
Waar is het dat we zijn, als we bidden?
We zijn, uiteraard, op de plek waar we zijn. Maar we bevinden ons vaak genoeg op veel verschillende plekken tegelijk. -En hij bedoelt dan niet een fysieke plek, zoals wij nu in de kerk of thuis zijn, maar in ons hoofd of ons hart-.
We zeggen tegen onszelf, bewust of onbewust, ‘Ik zou eigenlijk ergens anders moeten zijn’ of ‘Ik zou iemand anders moeten zijn’ of ‘Ik ben niet waar ik zeg dat ik ben’.
Om zo te beginnen met een gebed, is een schamel begin, aldus Padraig.
Maar om daar te beginnen waar je echt bent, daar kan moed voor nodig zijn of het onder ogen zien van de soms pijnlijke waarheid. Wat het ook van je vraagt, het is wijs om hier te beginnen. De enige plek om te beginnen is waar ik ben. Of we dat nu willen of niet, dat is waar we zijn. Dit is waar ik ben.
Jij bent hier, ja ik ben.
Padraig o Tuama heeft deze manier van hallo zeggen, begroeten als het ware van wat is, ook verwerkt in gebeden. Begroeten, hallo zeggen, is voor hem een manier geworden om eerlijk te zijn over wat hem bezighoudt en om dat op die manier met God te delen. Hij begroet alles van zichzelf waar hij blij mee is, en dat waar hij minder blij mee is. Dat waar hij naar uitkijkt en dat waar hij tegenop ziet. Zo begint hij zijn dag met God.
Ik heb een van deze gebeden vertaald. Het houdt het midden tussen een gedicht en een gebed, maar ik noem het toch een gebed, omdat het ons uitnodigt om zelf te bidden en om te begroeten. God en onszelf.
We bidden dit gebed en zijn daarna even stil.
Gebed, vrij vertaald naar Padraig O Tuama:
Ik zeg hallo tegen mijn chaos, tegen mijn nog-niet-gemaakte keuzes, tegen mijn verlangen en mijn moeite. Ik begroet de dag en ik begroet mijn geliefde Jezus.
Ik erken en begroet mijn zorgen, mijn geluk, dat deel van mijn verhaal waar ik controle over heb en dat deel waar ik geen controle over heb.
Ik begroet mijn nog niet vertelde levensverhaal, mijn verhaal dat zich aan het ontvouwen is, mijn ongeliefde lichaam, mijn eigen liefde, mijn eigen lichaam. Ik begroet de dingen waarvan ik verwacht dat ze gaan gebeuren en ik zeg hallo tegen alles wat ik nog niet weet. Ik begroet mijn eigen kleine wereld en ik hoop dat ik de grotere wereld daaromheen kan ontmoeten.
Ik begroet mijn verhaal en ik hoop dat ik tegelijkertijd mijn verhaal wat kan vergeten. Ik hoop dat ik naar andere verhalen kan luisteren en verrassende verhalen zal horen.
Ik begroet God, en ik begroet de God die groter is dan de God die ik begroet.
-stilte-
Amen.
We lezen nu uit Johannes 6:1-21
Twee verhalen over Jezus en mensen.
Twee verhalen die wij vaak los van elkaar lezen.
De vermenigvuldiging van het brood en de storm op het meer.
Overvloed en nood.
Maar is het eigenlijk niet zo, dat deze twee verhalen in ons leven vaak door elkaar heen lopen of zich tegelijkertijd afspelen? Misschien bevind jij je in de overvloed, maar het op hetzelfde moment kan iemand anders zich in de storm bevinden, of andersom.
En het kan zelfs dat we ons tegelijkertijd in de overvloed en in de storm bevinden, zo vaak wisselt dat zich snel af. Of loopt het verwarrend genoeg door elkaar heen.
En hoe lastig is het ook soms, om elkaar te kunnen bijstaan als onze situaties zo verschillend zijn.

Waar bevind jij je? In de menigte, delend in de overvloed van het brood?
Bij de leerlingen, die het brood uitdelen.

Of midden in de storm, op het meer?
Onrustig, angstig?

Mens, waar ben je?
Jezus is in de overvloed en hij is in de storm.
Bij de vermenigvuldiging van het brood maakt hij zichzelf bekend als de brenger van overvloed waar tekort is.
En in de storm maakt hij zichzelf bekend als Ik ben het, ik ben die ik ben. Ik ben hier. Wees niet bang.
Op de vraag: Waar ben je? Waar bevind je in je leven? kan iedereen een heel verschillend antwoord hebben. De een bevindt zich in de overvloed, de ander in het tekort, de ander in de storm. Of misschien wel in de tuin, want we worden ook ter verantwoording geroepen over ons handelen en spreken.
Op de vraag: met wie ben je? klinkt vanuit het evangelie het antwoord: met Jezus.
Jezus laat zien dat hij aanwezig is op een manier waarop God zichtbaar wordt.
Je bent dus ook: met God.
In de overvloed is God, in de storm is God, in de tuin is God.
Er is veel over van het brood, en het moet verzameld worden: zoveel is er als Jezus er aan te pas komt. Het is een vooruitzicht op het koninkrijk van de hemel.
Deze boodschap geldt voor onszelf, maar ook voor anderen. De discipelen wilden de mensen wegsturen, bang dat er niet genoeg zou zijn, niet voor henzelf, laat staan voor anderen. Maar Christus wil dat de mensen blijven, en hij voedt ze allemaal.
Mens, waar ben je?
Ik ben hier.
Als we God zo tegemoet treden kan er een mooie ontmoeting beginnen.
Want zowel in de overvloed als in de storm zegt ook God: Ik ben hier.
Amen