Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

26 november 2017

Gemeente van Jezus Christus,

We hebben vast allemaal wel eens de ervaring gehad
dat we iemand tegenkomen
een bekend gezicht
maar op dat moment net niet op de naam komen
het zit wel ergens
op het puntje van je tong
maar…
en dat je dan ’s avonds in je bed ligt en denkt oh ja. Die.

Of omgekeerd. Dat iemand die jou al een paar keer
heeft ontmoet vraagt: hoe heette je ook alweer?
En ook al hoeft het niets te betekenen. De een is nu eenmaal
beter in namen dan de ander.
Het voelt fijn, als je ergens komt en tegemoet wordt
gelopen en iemand zegt: ja, welkom, ik herken je,
jij was (nou vul je naam maar in) … toch?
Je voelt je gezien. Opgemerkt.
Gekend.

In het verhaal dat we vandaag lazen staat ook een naam centraal.
Hij klinkt al in een van de eerste zinnen:
Jezus ging Jericho in,
en er was daar een man die Zacheus heette.
Zoals bijna alle namen in de bijbel heeft ook de naam Zacheus
een betekenis.
Het betekent zoiets als: de reine, of zuivere, of de schone.
Maar zo schoon zijn de handen van Zacheus niet.
Zacheus is een tollenaar,
een geldinner die werkt voor de romeinse bezetter,
en rijk ook, niet vies
van de geldhandel.

Het verhaal vertelt dat hij de stoet mensen die nieuwsgierig
naar jezus is vooruitloopt
en in een boom klimt om alles toch te kunnen zien,
omdat hij wat klein van stuk was.
Maar ik vermoed dat het hem ook heel wat gedoe
en boze blikken scheelde, en dat zo hoog en droog
en ongezien vanuit de boom
het voor hem een stuk veiliger was.

Maar wanneer Jezus voorbijloopt gebeurt wat Zacheus niet wil:
hij wordt gezien.
Sterker nog: hij wordt door Jezus bij zijn naam genoemd: Zacheus.
En hij wordt uit zijn boom, uit zijn schuilplaats,
geleid en door Jezus in het volle licht gezet:
kom naar beneden.
Daar in dat licht, is het net alsof in het verhaal het publiek
van mensen wegvalt en we alleen Jezus en Zacheus overhouden.
Jezus en Zacheus, tussen iemand die ziet
en degene die gezien is.
En ik denk aan hoe dit precies is wat Zacheus misschien
van te voren vreesde, misschien wel de reden is
geweest om zich zo te verstoppen,
maar tegelijk als ik hen in gedachten
zo bij elkaar zie staan, misschien was het ook wel
iets wat Zacheus diep van binnen verlangde.

Het lijkt een paradox:
Niet gezien willen worden, maar tóch gezien willen worden.
En dit verhaal ontroert mij elke keer weer,
omdat ik datzelfde om mij heen zie en ook herken.
Niet gezien willen worden, maar tóch gezien willen worden.
Dat lijkt een tegenstelling, maar dat is het niet.
Hoe we ons soms klein kunnen maken,
in situaties, bij andere mensen, omdat we vrezen, omdat we
bang zijn.
En tegelijk hoe goed het voelt als we opgemerkt worden,
niet op de manier die we vrezen in de onveiligheid,
zoals Zacheus vreesde een mikpunt van spot
door het publiek te worden, maar op de manier zoals Jezus dat aanpakt.
Met aandacht. Met het noemen van onze naam.
En daarmee worden we in het licht worden gezet.
En dan gebeurt er iets moois: we worden wie we kunnen zijn.

Want wanneer Jezus uiteindelijk laat weten
dat hij te gast wil zijn in het huis van Zacheus
gebeurt het wonderlijke. Zo in het licht gezet,
wordt Zacheus lichter, verlicht, hij groeit ter plekke:
Heer, zegt hij, ik geef de helft van mijn bezittingen weg.

Het geroddel van de mensen, gebeurt inderdaad.
Kijk dan waar jezus binnengaat,
kijk dan. In een huis van een zondig iemand.
Van die tollenaar. Van die Zacheus.
Het zijn zinnen waar ik altijd van schrik,
teksten van meer dan 2000 jaar oud,
die nog niets aan actualiteit hebben ingeboet
helaas als het gaat om hoe
mensen soms met elkaar omgaan.

Maar al dat geroddel is dan naar de achtergrond
verdwenen.
Het is dan al niet meer belangrijk voor Zacheus
wat de ménsen
denken. Hij is gezien, hij is in het licht gezet.
Dat is wat liefde doet.

Vandaag noemen wij de namen van de mensen die
ons lief zijn.
Het noemen van de namen is een daad van liefde.
Het is recht doen aan de levens
waarmee wij zo verbonden zijn.
Met het noemen van de namen
zetten we hen in het licht.

Hun levens zijn niet onopgemerkt gebleven.
De namen zijn letters op papier, misschien voor wie
hen niet kennen,
maar voor ons zijn de namen verbonden aan alle herinneringen,
de manier van lachen, van praten, de grapjes,
de gesprekken, de eigenaardigheden, de onhebbelijkheden,
de mooiste momenten, de liefde, de onmogelijkheden,
en de mogelijkheden, de jaren die we hebben gedeeld.

We missen hen.
En dragen de namen mee in ons hart.

Zo zijn ze ook, zoals we dat vandaag benoemen,
gekend bij God.
Zij zijn gezien. Zoals we straks zullen zingen:
De namen staan geschreven in de holte van Gods hand.
Gedragen in liefde, die verder gaat dan ons eigen leven.
Verder gaat dan de grenzen van de tijd.

Het is die liefde die ons aankijkt en onze naam noemt.
Die ons zegt: kom naar beneden.
Die zal blijven roepen tot in eeuwigheid: Kom tevoorschijn.
Kom in het volle licht staan.
En in dat licht zullen we voelen wat belangrijk is:
niet het commentaar van stemmen om ons heen.
Maar oog in oog met die liefde
worden we wie we kunnen zijn:
we groeien.
Zoals ook Zacheus
plotseling zei: Heer, de helft van mijn bezittingen, ik geef ze weg.
We raken vervuld van diezelfde liefde.

Dat is wat de liefde doet.
Dat is wat elk leven verdient.
We mogen in het licht leven.