8 oktober 2017
Gemeente van jezus Christus,
Alaa heb ik leren kennen in december 2016
na een bijeenkomst op de dam voor de slachtoffers
van de oorlog in Syrie.
Alaa was er in die maanden nog slecht aan toe,
gebroken, moe en leeg.
Ik zag hem langzaam opkrabbelen.
Nu vertelt hij zijn verhaal.
Niet iedereen is zo sterk als Alaa,
niet iedere vluchteling redt het om op te krabbelen.
Om weer wat licht te zien.
Voor sommigen is het trauma van het vluchten
maar ook het trauma van het nergens aankomen en
nergens ontvangen worden te zwaar.
Zij redden het niet.
Vandaag lazen we een tekst waar iedereen het altijd mee eens is:
Als iemand honger heeft, dan geef je hem toch te eten?
Als iemand naakt is en koud, dan geef je hem toch iets om aan te trekken?
En als iemand een vreemdeling is en niet weet waarnaartoe te moeten, dan neem je hem toch op?
De tragiek is dat dat niet altijd gebeurt.
De tragiek is dat mensen soms iets niet willen zien of veel te laat zien,
zelfs als iets pal voor onze neus heeft gestaan.
“What if God was one of us
just a stranger on a bus.”
(wat als god een van ons was,
gewoon een vreemdeling in de bus)
zong Joan Osborne al.
Zo stellen ook in de tekst van vandaag
de mensen de vraag:
Heer, maar wanneer hebben wij u hongerig gezien,
wanneer was u dan een vremdeling,
en wanneer was u ziek of in de gevangenis?
Wanneer hebben wij u gezien?
En hij antwoordde:
ik verzeker jullie, alles wat je gedaan hebt
de minsten van mijn broeders of zusters,
dat hebben jullie voor mij gedaan.
Ik heb niet zo’n lange preek vandaag,
misschien nog wel korter dan normaal al het geval is.
De boodschap is niet zo ingewikkeld.
Zoals Alaa al zei in het filmpje:
Kan je gewoon liefde geven?
Als je gewoon zegt: hoi hoi, of hallo,
dan is het net als een knuffel.
Gewoon een klein beetje voor iemand zorgen.
Ja het is een simpele boodschap.
Maar tegelijk zo moeilijk ook, blijkbaar.
Een collega-predikant regelde ooit eens
iemand die tijdens een kerkdienst als vreemdeling
binnen zou komen.
Onverzorgd en gehavend, nam hij plaats op een
van de eerste rijen tussen andere gewone gemeenteleden,
terwijl dezelfde woorden klonken van het stuk dat
ook wij vandaag hebben gelezen.
Bij de koffie spraken mensen er schande van.
Niet eens zozeer dat hij er was, natuurlijk ja,
maar waarom moest hij zo een van de eerste rijen
gaan zitten, dat doe je toch niet,
zo in het zicht, zo zichtbaar?
Oh ja, het is een simpele boodschap maar ook zo moeilijk.
Wij mensen, vaak oordelen we,
ja en angstig zijn we ook.
Terecht ook soms, niet al onze eigen ervaringen met
vreemden of zelfs met mensen in onze naaste omgeving,
zijn even positief.
Ook ons hart is wel eens gebroken, terwijl we ons best deden.
Zijn we teleurgesteld geraakt, of zelf pijn gedaan.
Ons vertrouwen heeft een deuk gekregen.
Zo verworden we.
We zijn immers niet achterdochtig geboren.
Maar daarom zijn we soms ziende blind.
De kerkdienst liep die dag niet af bij het slotlied
maar tot en met de koffie.
Toen de mensen werden gevraagd naar hun eigen
oordelen over de ongenode gast en
de woorden over barmhartigheid die ze tegelijkertijd
hadden gehoord,
schaamden sommigen zich meteen.
Anderen werden boos, liepen weg.
Misschien was het ook te rigoreus, oneerlijk misschien zelfs,
deze confrontatie.
Lang werd er nagepraat.
De tekst van vanochtend is een tekst die
gaat over hoe je geleefd hebt,
het is een tekst waarin de vraag uiteindelijk wordt gesteld:
Heb je mij gezien?
Waar was jij?
Het gezicht van God schijnt door de gezichten van
mensen die ons nodig hebben.
Toen.
En nu.
We moeten het alleen wel willen zien.
Wie zijn de hongerigen van nu?
Wie hebben er dorst?
Wie zijn de naakten die wij vergeten te kleden?
Welke oordelen leven in ons?
Waar zijn wij ziende blind?
Wie zijn de vreemdelingen die wij verhinderen om thuis te komen?