3 december 2017
Gemeente van Jezus Christus,
Laatst las ik een citaat in een artikel
waarin iemand zei: Het leven is niet van mij,
ik ben van het leven.
Het deed mij denken aan een poster die
ik in mijn puberteit aan de muur
van mijn slaapkamer had hangen.
Dat was een poster met daarop
een oud gezegde van indianen:
de aarde behoort niet ons toe, wij behoren aan de aarde.
Eigenlijk komen beide uitspraken
een beetje op hetzelfde neer.
Ons leven, de aarde, het is niet ons eigendom.
Wij als mensen, wíj zijn de tijdelijke factor.
Wij komen en gaan en er is iets dat doorgaat,
ook voor ons, ook na ons.
Dat is soms lastig om mee om te gaan, om te accepteren.
Die tijdelijkheid van ons leven. Dat alles komt en gaat.
In de tekst van jesaja, die we vandaag hebben gelezen,
staat eigenlijk ook zoiets.
Eerst klinkt er een oproep.
Hoor, staat er, een stem zegt: “Roep!”
En dan klinkt er een pessimistischer geluid:
Een stem antwoordt, staat er: “Wat zou ik roepen?
De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem,
en het gras verdort, de bloem verwelkt.”
Ja, zo kan de tijdelijkheid ons aanvliegen en pessimistisch maken.
Wat heeft het allemaal nog voor nut?
Dan klinkt er weer die andere stem, en die zegt:
Ja, “Het gras verdort, en de bloemt verwelkt.
Maar het woord van God houdt altijd stand”.
Er is dus, volgens deze stem van jesaja, iets dat
doorgaat.
Verder dan de tijdelijkheid van ons eigen bestaan.
Het woord van God.
Maar dat klinkt nogal abstract.
Maar wat is dat woord?
Misschien is het goed om hier ook even bij te vertellen
dat deze teksten uit Jesaja
geschreven zijn lang geleden voor het joodse volk,
om hen moed in te spreken
in een situatie die behoorlijk uitzichtloos was.
Het is dan de 6e eeuw voor christus, en
Jeruzalem is verwoest door de babyloniers, en ook de tempel,
en het joodse volk wordt meegevoerd in ballingschap
zoals dat het heet,
naar het babylonische rijk,
dat zich uitstrekte van het huidige bagdad
tot aan de perzische golf.
Ver van huis is dat volk een beetje de weg kwijt.
Want niemand weet of ze ooit nog naar huis terug kunnen keren.
Het is een tijd zonder hoop of perspectief.
De woorden die we hebben gelezen daarnet,
zijn dan ook ter opbeuring
voor de mensen die wachten, wachten zonder uitkomst.
Daar, in dat donker van die situatie,
probeert Jesaja de profeet wat licht te schijnen.
Dat donker is, helaas, van alle tijden.
Toen, lang geleden, in die ballingschap,
maar ook nu, in onze wereld, in weer andere vormen,
andere situaties, andere oorlogen.
Maar ook in ons eigen leven kan het soms donker voelen.
En wanneer we in dat donker zitten,
welke woorden kunnen ons dan nog raken?
Heeft het nog betekenis voor óns als we horen,
dat er iets is dat eeuwig is, het woord van God.
En zoals gezegd, wat is dat woord dan?
Berit las laatst voor de opening van een vergadering een tekst voor
van Dietrich Bonhoeffer.
Het raakte ons allemaal toen.
En ik wil u die woorden niet onthouden.
Bonhoeffer was een duitse theoloog, een predikant,
die leefde van 1906-1945. U raadt zelf waarschijnlijk al,
hij overleefde de oorlog niet overleefde.
Een mens bekend was met het donker.
die zich in zijn leven verzette tegen het onrecht,
uiteindelijk dus ter dood werd veroordeeld, zijn laatste woorden
waren: dit is het einde, voor mij het begin van het leven.
Hij schrijft midden in het hart van het donker
over het Woord van God:
Wij zelf moeten ons weer bezinnen op de basiselementen.
Wat betekenen verzoening en verlossing, liefde voor de vijand, kruis en opstanding, navolging van Christus?
Deze begrippen liggen zo ver van ons af, dat we er bijna niet meer over durven praten. In de overgeleverde woorden vermoeden wij iets volkomen nieuws, maar we kunnen het nog niet bevatten of onder woorden brengen.
Dat is onze eigen schuld. Onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud, alsof ze een doel was op zich
is niet in staat het verzoenende en verlossende woord te brengen aan de wereld en aan de mensen. Daarom moeten oude woorden wel hun kracht verliezen en verstommen. Ons christen-zijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen: bidden en onder de mensen het goede doen.
De gedaante van de kerk zal sterk veranderen. Iedere poging om haar voortijdig weer een machtige organisatie te geven, zal een vertraging betekenen in haar verandering.
Het is niet aan ons om de dag te voorspellen- maar die dag zal komen- dat er weer mensen geroepen worden om zo
Gods woord te spreken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt.
Het zal een nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus:
de mensen zullen ontsteld zijn
maar zich gewonnnen geven aan haar kracht.
Een taal van een nieuwe rechtvaardigheid en waarheid,
een taal die de vrede verkondigt tussen God en de mensen
en de nabijheid van zijn Rijk.
Er valt veel te zeggen over deze woorden.
Niet alleen over Bonhoeffers visie op kerk-zijn en op macht,
een visie die nog steeds actueel is.
Maar ook over zijn visie op het woord van God,
dat hij een taal van rechtvaardigheid en waarheid noemt.
Een taal van vrede. Verlossend en bevrijdend.
Misschien was het juist het donker van zijn eigen tijd
dat Bonhoeffer deed beseffen wat van werkelijk belang is.
Op de grenzen van zijn eigen leven
geeft hij ons wat doorgegeven moet worden.
Hoe dan ook, in welke vorm of welke woorden ook,
dit: het Woord van God.
Dat woord dat ook woordeloos kan worden gesproken,
een licht in de nacht. Een lied op de lippen.
Als het goede doen onder de mensen.
Maar in ieder geval dit:
dat altijd, altijd vrede brengt.
Dat altijd, altijd als vrijheid zal voelen.
Dat is de nabijheid van Gods koninkrijk.
Bonhoeffer was een man die begreep welke dingen verder gaan dan onze
eigen grenzen. En misschien geldt dat ook wel voor ons.
Dat juist misschien juist wel in tijden van het donker
we worden uitgenodigd om te roepen:
Hoor, een stem zegt: Roep!
Dat ook wij oog in oog met onze eigen tijdelijkheid
kunnen nadenken over wat van werkelijk belang is.
En dat juist door oog in oog met het donker te staan
het licht in ons opspringt.
Hoor, zegt jesaja, een stem roept:
baan voor God een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad.
Het is een uitnodiging.
Laten we deze weken van advent dan ook ons voorbereiden
en ruimte maken in onszelf om na te denken
over wat van belang is.
Er moet ruimte worden gemaakt.
Ruimte in de woestijn die soms in onszelf zit.
De droogte, de uitzichtloosheid.
Ruimte in deze wereld.
Ruimte in het donker.
Ruimte zodat we zelf dragers van die woorden kunnen worden.
Dragers van dat wat eeuwig is,
voertuigen van vrede,
Wij heffen, openen onze ziel,
en maken een weg vrij voor het licht.
Amen.