Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

10 september 2017

Gemeente,

Als je op internet zoek op de term ‘brood voor onderweg’ kom je uit op de website ‘ziel gaat te voet’ van Martijn van Zon. Op zijn website plaatst hij regelmatig inspirerende teksten voor mensen onderweg, zoals hij zelf zegt. Een regel of een gedicht met een passende foto. Het is de moeite waard om de website eens te bezoeken als u internet hebt.

Het mooie vond ik dat deze website en het gebruik van de woorden ‘brood voor onderweg’ daarop de grote vooronderstellingen blootlegt die er in ons jaarthema schuil gaan.

1. Ten eerste dat je onderweg bent
2. Ten tweede dat je onderweg iets nodig, brood.

Om maar eens bij de eerste veronderstelling te beginnen, namelijk die dat we onderweg zijn. Ik vind dat persoonlijk altijd een heel mooi beeld voor het leven van een mens. Je bent als het ware een pelgrim op je eigen levensweg. Dat leven is dynamisch, er gebeurt van alles en ook op hoge leeftijd kan je nog altijd zeggen dat je onderweg bent.
Je reis kan over mooie pieken heen gaan, maar helaas soms ook door diepe dalen. Soms voltrekt je leven zich in sneltreinvaart en soms lijkt je stil te staan. Kom je niet meer in beweging, omdat je het kunt, omdat je het niet wilt of omdat je het niet durft. Op sommige momenten heb je reisgenoten en andere keren moet je alleen je weg zien te vinden.

Onderweg, we zijn het dus allemaal. In ons eigen tempo. Op onze eigen kronkelige levensweg.

Onderweg zijn betekent dat de zaken hoe dan ook veranderen. Niets blijft hetzelfde. Soms keer je misschien op dezelfde plek terug, maar dan is het toch niet precies hetzelfde. De dag is anders, de tijd is anders, de omgeving is veranderd en jij bent misschien wel veranderd.
Dat geldt voor reizigers, dat geldt voor mensen, dat geldt voor alle groepen en organisaties. Als kerk hier in Weesp zijn wij ook met elkaar onderweg. We staan aan het begin van een nieuw seizoen en weten nog niet wat de reis ons zal brengen. We hopen op een mooi seizoen met elkaar, met mooie ontmoeten en inspirerende diensten en activiteiten. Wat we in ieder geval zeker weten is dat er de komende maanden weer genoeg zal veranderen. In ons eigen leven en in het leven van de gemeente.

Onderweg zijn en je weg vinden met alle dingen die je op je pad tegenkomt. Dat was ook de uitdaging voor het volk Israël zoals we ze in onze lezing van vandaag tegenkwamen. Je moet je voorstellen dat ze inmiddels al een paar weken met elkaar op pad zijn. Er zijn allerlei bijzondere dingen gebeurt in Egypte en bij de Rode Zee. Maar nu is de nieuwigheid er een beetje af. De adrenaline is uitgewerkt en de harde realiteit van het leven in de woestijn begint door te dringen.
Vanuit Elim trekt het hele volk weer verder, zo begint hoofdstuk 16. Elim is een oase, een plek met twaalf waterbronnen en dadelpalmen. Een goede plek, maar toch moeten ze verder. Dit is niet de eindbestemming, dus verder gaat de reis. Daar midden in de woestijn komt de honger en de dorst. Komt de twijfel. Zijn we wel op de goede weg? Is dit bestaan nu echt beter dan in Egypte.

Wat we hier voorbij zien trekken is een verzameling mensen die tientallen jaren lang onderdrukt is geweest. Anderen hebben hun leven bepaald. Ze hadden geen vrijheid. Hoe doe je dat als je zelf de verantwoordelijkheid draagt? Als je zelf de keuzes moet bepalen? Als je zelf moet uitmaken wat goed en fout is? Ze weten het niet meer. Dat moeten ze leren met elkaar.
En die God, die zoveel bijzondere tekens heeft gedaan? Die kennen ze eigenlijk nog niet zo goed. De verhalen over Abraham, Isaäk en Jakob en hun God zijn wel verteld, maar of hij echt te vertrouwen is, dat weten ze nog niet. Het is mooi dat Hij ze bevrijdt heeft, maar het leven zo in de woestijn valt toch wel een beetje tegen. Of ze hun klacht niet rechtstreeks bij God neer durven leggen, of dat ze daar niet aan denken, we weten het niet. Ze gaan naar Mozes en Aäron en zeggen tegen hen: Had God ons maar in Egypte gelaten, daar wisten we tenminste waar we aan toe waren. Hier sterven we van de honger. Was dat Zijn bedoeling?’

Een vertwijfeling waar we allemaal aan ten prooi kunnen vallen onderweg. Is dit het nu? Was het de goede keuze? Of als je het hebt over de reis die je als gelovige aflegt: ‘is dit echt de weg waarop God mij leidt?’

Die maar al te herkenbare gevoelens van twijfel of zelfs teleurstelling brengen ons bij de tweede vooronderstelling van het thema. Namelijk die dat je onderweg voedsel voor lijf en leden nodig hebt. Simpelweg omdat je het anders niet redt. Uitgeput raakt en opgebrand.
Zoals Marije in het moment met de kinderen al liet zien heb je als reiziger meestal een rugzak bij je. Een rugzak waar van alles in zit, waar onder je brood voor onderweg. Maar wat als je broodbak leeg is?

Dat onzekere, vertwijfelde en mopperende volk leert gaandeweg in de woestijn dat ze er nooit alleen voor staan. Dat ze niet altijd zelf hoeven te zorgen voor het brood voor onderweg, maar dat ze dat geschonken krijgen.
Heel Exodus 16, alle herhalingen in het verhaal, zijn er voor om te vertellen dat God een God is die hoort. Maar liefst drie keer wordt dat verteld: ‘God heeft uw geklaag gehoord’. Zelfs als hun klacht niet rechtstreeks aan Hem gericht is en het leven in Egypte geromantiseerd is.
God is betrokken bij die groep mensen, onderweg in de woestijn. Hij ziet ze. Hij hoort hoe moeilijk ze het hebben en dat ze even niet meer weten waar ze de energie en de moed vandaan moeten halen om door te gaan. Hun rugzak is leeg en dat raakt hem. God zegt: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen.’ En Hij houdt zijn woord. God voorziet hen van voedsel voor het lichaam door kwartels en manna, maar ook van voedsel voor de ziel door de instelling van een rustdag. Een dag waarop er geen eten verzameld hoeft te worden.
Dit brood uit de hemel gaat gepaard met hele specifieke voorschriften. Het volk moet er op vertrouwen dat God de volgende dag hen opnieuw zal geven, dat wat ze nodig hebben. Ze mogen maar voor 1 dag verzamelen en niets bewaren, want dat wat ze bewaren bederft. Dat er mensen toch dingen bewaren, wat vervolgens inderdaad bederft, toont aan dat nog lang niet iedereen zo ver is dat ze God genoeg vertrouwen.
40 jaar lang, voorziet God ze van genoeg brood voor de reis van die dag. Dag in dag uit. Week in, week uit. Jaar in, jaar uit. Tot ze bij het beloofde land aankomen. Juist daar in de woestijn zorgt God voor deze groep mensen waar hij zo van houdt. Dat doet Hij met eten, met voorschriften waardoor ze leren om met elkaar en met God zelf samen te leven.
Dat is een les die nooit vergeten mag worden. Daarom sluit het hoofdstuk af met het voorschrift om in een kruik een portie manna voor één dag te bewaren in de ark. Naast de stenen met de verbondstekst, de tien leefregels. Als een herinnering voor de generatie die komen en het niet persoonlijk meegemaakt hebben. Onze God is een God die hoort, die betrokken is op ons wel en wee, die vervolgens ook handelt.

Het volk had, zonder dat ze het misschien zelf zo door hadden, behoefte aan voedsel onderweg. Voedsel voor hun lichaam, voedsel voor hun ziel. Ze hadden behoefte aan voedingsstoffen om hun reis vol te houden, om hun gemeenschap op te bouwen en om hun relatie met God op te bouwen.
Hoe zit dat bij u, of bij jou? Ben jij ergens hongerig naar? Voor je leven of voor je geloofsleven? Hebt u een verlangen om iets te leren, te ontdekken? Welk soort brood zou jij in jouw huidige situatie goed kunnen gebruiken om genoeg nieuwe energie te hebben om mee verder te kunnen? Om je relatie met God mee te versterken. Misschien is het wel een luisterend oor, of een studiekring waarin je terecht kan met je vragen en twijfels of…. Nou jou noem maar op. Er is komend seizoen weer genoeg te doen aan activiteiten en kerkdiensten om je te voorzien van voedsel voor onderweg.

Uiteindelijk is het ook voor ons een levenslange reis om er op te durven vertrouwen dat God onze honger ziet. Dat wij het niet altijd alleen maar op eigen kracht hoeven te doen. Dat Hij ook ons, als persoon en als geloofsgemeenschap, voorziet van brood uit de hemel. Niet te veel en niet te weinig. Precies genoeg voor onze lichaam en voor onze ziel.

Het mooie van ‘brood voor onderweg’ is dat je het niet alleen mag ontvangen, maar dat er altijd genoeg is om van uit te delen. Eigenlijk een beetje zoals de lunch die wij zo met elkaar zullen hebben. Iedereen neemt een klein beetje mee en uiteindelijk hebben we samen een hele kleurrijke en uitgebreide lunch.
Op een zelfde manier gaat het met de geestelijke zaken. We kunnen honger hebben en behoefte aan ‘brood voor onderweg’. Op een ander gebied kunnen we juist een ander weer helpen. Door onze ervaringen, ontdekkingen of talenten weer te delen met de mensen om ons heen.

Wij mogen dit seizoen beginnen met de bemoediging die God zoveel eeuwen geleden tegen zijn volk sprak, maar die hij vandaag ook aan ons laat klinken: ‘ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen’. Dat brood mogen we met open handen ontvangen en uitdelen aan iedereen die we onderweg tegen komen. Het brood uit de hemel zal namelijk niet op raken.

En weet u? Ik kan niet wachten om samen met jullie allemaal te proeven hoe dat brood smaakt!

Amen