17 oktober 2010
Lezingen: Genesis 32:23-32 en Lucas 18: 1-8
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
De aanhouder wint! Een bekend spreekwoord. Iedereen die wel eens heeft geprobeerd iets te regelen bij officiële instanties, weet dat je uithoudingsvermogen nodig hebt om je zaak voor elkaar te krijgen. Probeer maar eens snel een ander huis te krijgen als je de overlast van de buren niet meer kunt verdragen. Of een eenvoudige aanpassing van je huis. Reacties als ‘komt u morgen maar terug’, of: ‘de persoon die erover gaat, is in bespreking’ klinken welbekend. Hoe vaak word je niet van het kastje naar de muur gestuurd? Ons geduld raakt op, ons uithoudingsvermogen is lang niet altijd toereikend. Sommigen zullen het erbij laten zitten. Anderen zullen gaan mopperen, of zelfs geweld gaan gebruiken.
De aanhouder wint! Dit kunnen we zeggen van Jakob. Hij worstelt met iemand – God? – aan de rivier de Jabbok tot de morgen aanbreekt. Jakob worstelt tot hij de zegen krijgt. Jakob kan de zegen heel goed gebruiken. Hij komt met zijn hele hebben en houden, zijn familie en zijn bezittingen, terug naar het land dat hij lang geleden verlaten heeft. Hij maakt letterlijk een oversteek: hij trekt de Jabbok over, maar meer nog moet hij innerlijk de oversteek maken om met Esau samen te kunnen leven. Esau, zijn tweelingbroer, die hij op slinkse wijze het eerstgeboorterecht ontfutseld heeft. Het gevecht duurt lang, de hele nacht. Jakob houdt vol en zijn tegenstander ook. Uiteindelijk, bij het krieken van de dag, krijgt Jakob de zegen. Deze zegen doet iets met Jakob, in dubbel opzicht. Hij krijgt een andere naam die bepalend zal zijn voor zijn toekomst: van Jakob, wat hielenlichter betekent, wordt hij Israel, ‘want je hebt met God en met mensen gestreden en je hebt gewonnen’ (vers 29) En er is nog iets: na het gevecht, in de ochtend, loopt Jakob mank. Hij is voor het leven getekend door de zegen, hij zal door zijn gang altijd herinnerd worden aan dit gevecht, en aan de zegen.
De aanhouder wint! Dit kunnen we ook van de weduwe uit de evangelielezing zeggen. De weduwe die keer op keer bij de rechter komt met de vraag of hij haar recht wil doen tegenover haar tegenpartij. Kennelijk is er sprake van een proces met een aanleiding en een tegenpartij. Het hoe en wat, de saillante details, vertelt Lucas niet, die doen er ook niet toe. Het is wel duidelijk dat het proces geen eerlijk verloop heeft. De weduwe heeft alleen de rechter die voor haar zaak kan opkomen,en nota bene de rechter doet het niet. Is dit niet klasse-justitie en partijdige rechtspraak?! Een tijdlang wil de rechter niet, maar uiteindelijk omdat hij er genoeg van heeft het gezeur van de weduwe aan te horen, populair gezegd ‘omdat hij het zat is’ doet hij waar de weduwe om vraagt. De weduwe krijgt waar zij recht op heeft, en dat is wat anders dan je zin krijgen. De rechter doet wat hij moet doen, omdat hij bang is dat zij hem aanvliegt. Hij is bang een klap op zijn gezicht te krijgen. Je kunt het zelfs nóg sterker zeggen: hij is bang om een blauw oog op te lopen. Wie wel eens een blauw oog heeft gehad, weet dat iedereen vraagt hoe het precies zo gekomen is. Stel je eens voor dat de rechter moet uitleggen dat hij door een weduwe geslagen is omdat hij zo traag is om te doen wat hij moet doen! Hij zou een modderfiguur hebben geslagen. De rollen zouden omgekeerd zijn: de rechter zou aangeklaagd worden omdat hij zijn werk niet goed doet.
Jezus vertelt zijn discipelen deze gelijkenis. Gelijkenissen worden zó verteld dat je als hoorder in het verhaal wordt meegenomen. Je wordt bevraagd je eigen mening te geven: ‘wat vind jij van deze situatie?’ ‘wat zou jij doen in een dergelijke geval?’
De rechter wil af van de overlast die de vrouw hem bezorgt. Dat is een eigenaardige reden. Dit klopt niet met wat wij van een rechter verwachten? Opkomen voor de machtelozen, recht doen en bescherming bieden aan wie dat nodig hebben: de wees, de weduwe, de vreemdeling. In deze concrete situatie is heel duidelijk om wie het gaat: de weduwe in Israel die zelf niet kan opkomen voor haar zaak. Eigenlijk hadden we het ook al kunnen weten: de rechter wordt geïntroduceerd als iemand die geen ontzag voor God heeft en zich aan mensen niets gelegen laat liggen (vers 2). Zo’n rechter daar heeft niemand iets aan.
Hierdoor wordt de tegenstelling met God de goede rechter duidelijk. Als deze onrechtvaardige rechter uiteindelijk tóch recht doet, kunnen we van God dan niet veel meer verwachten? Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot hem roepen? Laat hij hen wachten?
De uitverkorenen, de wees, de weduwe, de vreemdeling, en zij die geroepen zijn om met God werk te maken van het koninkrijk van vrede en recht. Allen wier stem niet of met moeite gehoord worden: alleen van God kunnen ze gerechtigheid verwachten.
Gelijkenissen wordt vaak met een bepaalde bedoeling verteld. In de gelijkenis van vandaag gaat het erom dat de discipelen blijven bidden en niet verslappen. We kunnen deze opmerking zien in het licht van het voorafgaande waar Jezus vertelt over de dag van de Mensenzoon. Wat hij daar vertelt, is enerzijds de aankondiging van een nieuwe toekomst en anderzijds de aanzegging van het oordeel. Met de komst van de Mensenzoon, door de evangelisten geïdentificeerd met Jezus, is er sprake van een nieuwe toekomst. De nieuwe mens, de ware Adam, brengt de nieuwe mensheid, waarin gerechtigheid gedaan zal worden. In zo’n situatie wordt een oordeel uitgesproken, wordt recht gedaan, krijgt het recht de juiste loop. En dat alles niet op een negatieve wijze. Het oordeel is de gerechtigheid die we van God mogen verwachten.
De aansporing van Jezus tot zijn discipelen om vooral maar te blijven bidden, is dan ook bedoeld om vol te houden te blijven wachten op zijn komst. De gelijkenis maakt ons duidelijk dat God gerechtigheid doet. Als deze rechter het al doet, hoeveel te meer geldt dat dan niet voor God? Tegelijkertijd klinkt ook de vraag of het mogelijk is om vol te houden: ‘als de mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
Bidden is het geloof in de komst van de mensenzoon, van het koninkrijk van vrede en recht levend houden, dus blijven roepen om recht. De weduwe die er bij de rechter maar op aan blijft dringen haar recht te doen, doet dit vanuit het geloof dat het recht z’n loop kan krijgen, ook voor haar. Door te blijven bidden, herinneren we God, de medemens en onszelf aan de belofte van het koninkrijk.
Mogen we dat doen? Mogen we God herinneren dat hij zijn belofte dreigt te vergeten? Mogen we God voorstellen als de rechter uit deze gelijkenis? Mogen we God als zo diep verborgen voorstellen?
Jezus stelt het hier heel scherp. Bidden kan zó indringend zijn dat je er niet om heen kunt. Zelfs de rechter doet de weduwe recht. Hoe dan geldt het voor God die recht doet aan wie tot hem roepen? Jezus heeft er veel voor over om zijn discipelen het bidden met een krachtige invloed èn het volhouden ervan, goed in te prenten. Hoeveel kunnen we van de hemelse rechter verwachten?
Als medehoorders van deze gelijkenis geldt de aansporing om te blijven bidden ook voor ons. We vragen, schreeuwen zelfs om recht, we spreken onze teleurstellingen uit, en we kunnen er weer moed uit putten, om niet bij de pakken neer te gaan zitten. Samen bidden heeft weer een andere dimensie dat het alleen doen. Door het gebed blijven we in gesprek met God.
De aanhouder wint! Bidden dus? Het betekent opkomen voor de wees, de weduwe, de vreemdeling, recht doen waar recht gedaan moet worden, op grond van het bijbels getuigenis – juist als anderen het recht met voeten treden. Misschien wel God eraan herinneren dat de wereld nog geen koninkrijk is, en dan herinneren we er onszelf ook aan – dat gaat gelijk op. Bidden en hopen en het geloof levend houden. Dat is wat anders dan de ogen sluiten voor de ellende in de wereld, wegzappen als de TV beelden ons niet welgevallig zijn, met een zucht ‘wat kan ik er aan doen’ Dat is heel anders dan de weduwe die blijft geloven en volharden dat haar recht gedaan zal worden.
Volhouden, blijvend vragen en niet je mond houden. Niet te snel met de bestaande situatie akkoord gaan. Bidden staan tegenover zwijgen. Bidden betekent de dingen bij hun naam noemen. Appelleren aan het koninkrijk dat er nog niet is, maar waar we wel op wachten, het koninkrijk van vrede en recht dat we verwachten. Toegegeven, het is een hachelijke onderneming waarbij moed, uithoudingsvermogen en geloof nodig is. De vraag van Jezus staat er niet voor niets: ‘als de mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
In het gebed zijn we met God in gesprek en proberen we ons geloof te bewaren, hoe moeilijk dat soms ook is.Het geloof in dat visioen van vrede en recht, proberen we samen levend te houden door te bidden en door gerechtigheid te doen.
Amen.