12 december 2010
Lezingen:
Micha 6: 1-8
Matteus 11: 2-11
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
“Komt Micha al een beetje tot leven?” vroeg ik afgelopen maandag in de preekvoorbereidingsgroep.
“Krijgt de profeet Micha na 2 adventszondagen al een beetje reliëf?” Wat bleek: Micha is wel lastig.
Micha de profeet met zijn scherpe tong, zijn protest tegen onrecht, zijn ageren tegen de elite
die niet zorgvuldig omgaat met de plattelandsbevolking van zijn tijd. Micha die een hekel heeft aan zelfgenoegzaamheid en goedkope genade. Kortweg gezegd: alsof het niet uitmaakt of je recht of onrecht doet, God is toch wel genadig en trouw. Dat maakt wél uit, zou Micha zeggen.
Wat wil Micha ons vandáág zeggen? Op de derde zondag van advent, zondag Gaudete, zondag verblijdt u, de zondag waarop de vreugde van het kerstfeest ons al tegemoet komt en de paarse kleur van inkeer, bezinning en nadenken rose kleurt.
Micha zet ons op het spoor van God, de weg van God, en hoe wij mensen met elkáár omgaan.
Laten we maar eens kijken wat er staat. De setting waarin Micha spreekt, is een rechtszaak, een zaak van hoor en wederhoor. Een rechtszaak waarin God het volk uitnodigt om verantwoording af te leggen, en om met tegenargumenten te komen. De bergen en de heuvels gelden als toehoorders en getuigen in deze zaak. Ook de schepping wordt ingezet voor de zaak van God. Micha spreekt over een totaalplan.
God kiest in zijn vragen voor de weg van de redelijkheid. God briest niet, God staat niet te schreeuwen, God gebruikt geen geweld, God is geen hooligan die de boel kort en klein slaat. God kiest de weg van het verhaal, van de geschiedenis, van die lange geschiedenis van uittocht, woestijntocht en intocht, de geschiedenis van de band, het verbond dat God met zijn volk heeft.
Niet de geschiedenis van de tijdbalk, maar de geschiedenis van heil en bevrijding.
Je zou kunnen zeggen dat deze rechtszaak in het openbaar het collectieve geheugen van het volk
over Gods daden van bevrijding weer opfrist. Hoe zat het ook al weer? In steekwoorden, aan de hand van de namen wordt de geschiedenis verteld: Mozes, Aaron en Mirjam: de zus en haar twee broers,
alledrie voorgangers van het volk Israel, betrokken bij de uittocht uit Egypte, en de tocht door de woestijn.
Balak en Bileam van een vreemde mogendheid, van wie de vervloekingen tot zegen van het volk worden, op hun tocht door de woestijn.
Sittim en Gilgal, de namen van twee steden die de poorten van het land van belofte zijn, vanaf hier trekt het volk het land in.
Het volk is de geschiedenis niet vergeten, het volk kan hier niets tegenin brengen. Er zijn voorbeelden te over. van deze God die trouw is, die recht doet.
Van deze God die spreekt over ‘zijn’ volk, met een intimiteit die z’n weerga niet kent. Als deze intimiteit verbroken wordt, besmeurd en beschaamd, als er sprake is van onzorgvuldigheid in deze relatie, in dit verbond, ja dan komen er wel vragen.
De reactie van het volk, zoals Micha dat verwoordt, is ‘too much’, ‘over the top’.
“Wat dan? Doen we het dan nooit goed? Eer aan God brengen? God erkennen als onze God?”
Dan volgt een hele opsomming waarmee het allemaal zou moeten en kunnen: brandoffers, duizenden rammen, olie stromend in tienduizend beken, oudste kind offeren? Deze onvoorstelbare hoeveelheid geeft juist aan hoe het niet moet, en hoe we het ook niet kunnen. Geen offer is groot genoeg om God goedgunstig te stemmen, om de weg van God te gaan. Wat dan wel? Micha vertelt het ons: (Micha 6:8)
er is jou, mens, gezegd, wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen,
trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God.
Het woord ‘nederig’ kan wat onderdanig worden opgevat, de betekenis komt meer in de buurt van
zuiver, discreet, voorzichtig, zorgvuldig en trouw. Dan wordt het zoiets als: Doe recht, houd je vriendschap hoog, heb lief, en wandel zorgvuldig met je God. Juist de trouw en zorgvuldigheid
hebben allemaal effect op onze onderlinge relaties. Tegenover de overdreven opsomming hoe het offeren georganiseerd zou moeten worden, staat er dit – in alle eenvoud. Gewoon als mens, gewoon door wie je bent, mens als mens onder de mensen. Dan echoot voor mij al een klein beetje kerst:
God die mens geworden is, de menselijke God, die in ons leven deelt.
Mens onder de mensen zijn, dat hebben wij mensen in te brengen tegenover Gods grootsheid. Waar ik dan aan denk? Zorgvuldigheid in relaties, niet roddelen bijvoorbeeld, oog hebben voor de fundamentele rechten van mensen, dichtbij en ver weg, je stem verheffen bij onrecht.
Op de sterpunt van het project met de kinderen staat een hartje in 2 helften. Vrienden, vooral vriendinnen, geven elkaar ieder de helft en samen vormen ze één geheel.
Daar is een verhaal bij. Van twee boezemvrienden Alex en Nikos die van jongsaf aan voor elkaar instaan. Op een dag moet Alex naar zee, een gevaarlijke onderneming. Zouden ze elkaar ooit terugzien? Ze breken een munt in tweeën en ieder krijgt de helft. Altijd als één van hen de halve munt ziet, denkt hij aan de ander. Er gaan jaren voorbij: ze horen niets van elkaar. Tot er op een dag iemand voor de deur van Nikos staat, een oude man. Hij heeft een ketting met een halve munt.
Nikos pakt zijn ketting met zijn halve munt. De twee helften passen precies, en zo zijn de boezemvrienden weer samen.
Happy end. Het gebroken hartje kan niet altijd worden geheeld, ontrouw en onzorgvuldigheid kunnen relaties onherstelbaar beschadigen. Die waarschuwing zie ik er ook in.
Straks staan hier op deze tafel schalen met brood en bekers wijn. Waarbij deze woorden klinken:
Jezus was als brood, gebroken, gedeeld, levend brood: zijn lichaam voor ons.
Dat ene stukje brood dat u en ik ontvangt, past – net als dat hartje – aan het stukje van de ander die daarmee je vriend is. Alleen samen is het een geheel, is het heel. Denk dan: met en in brood en wijn zijn we op de weg van God gezet, de ander tegemoet.
Amen