31 oktober 2010
Gemeente van Jezus Christus,
Zacheus heeft ’t voor mekaar.
Een plek van waaruit hij alles kan zien,
maar niemand ziet hém.
En dat is precies wat ie nu wil.
Geen confrontatie met mensen,
geen gezeik,
geen woorden naar zijn hoofd.
Nog voor de drukte is begonnen
is hij vooruitgesneld,
naar deze plek.
Heel snel.
Schouders hoog opgetrokken,
hoofd naar beneden, alsof ie daarmee minder
zou opvallen.
Maar hij valt wél op.
Want Zacheus is opvallend klein van stuk.
Al van jongs af aan.
En hij heeft dat ook altijd gevoeld, al zijn hele leven:
zijn kleinheid.
Ik stel niet veel voor.
Ik ben maar een iel ventje, een man van niks.
Dat doet denk ik iets met je,
als er letterlijk en figuurlijk op je wordt neergekeken.
Als je gekleineerd wordt,
gepest.
Je gaat er zo van lopen: (voordoen)
met je gezicht naar beneden.
Je krijgt onzichtbaarheids-wensen.
Dat is eigenlijk wat Zacheus wil daar in die boom:
onzichtbaar zijn.
Zich schuilhouden.
En tóch alles meemaken.
En nu, door een gaatje in het dichte bladerdek
van de vijgenboom
kan hij precies volgen wat er gebeurt!
Vijgenbladeren en je verschuilen, hmmm.
Dat doet me ergens aan denken.
Ja.
Maar dan moeten we heel ver terug.
Naar het begin.
Naar het allereerste verhaal.
Van de allereerste mensen.
Adam en Eva. Ze hebben net gegeten,
van de vruchten van die boom
van de enige boom
waarvan ze niet mochten eten.
En plotseling voelen ze zich te kijk gezet,
Naakt,
als in een slechte nachtmerrie.
Ze voelen zich helemaal niet meer prettig.
Ze willen het liefst ter plekke verdwijnen.
Maar dat gaat niet zomaar,
en daarom pakken ze snel wat vijgenbladeren bij elkaar
en beginnen zichzelf daarmee te bedekken.
En juist op dat moment vraagt God:
“Mens, waar ben je?”
Die vraag zou je, schuldbewust, als een controlevraag
kunnen interpreteren.
Maar zo is ie volgens mij niet bedoeld.
Hij klinkt anders.
Eerder als een vraag die je ergens bij bepaalt.
Je even stil zet,
en je doet beseffen: waar ben ik eigenlijk aanbeland?
Ben ik waar ik moet zijn?
Ben ik op mijn plek?
Een confronterende vraag dus wel.
Een die je doet een beetje doet opschrikken.
Dat kun je soms ook hebben
wanneer je bijvoorbeeld ’s ochtends in de spiegel kijkt,
en je ziet jezelf
en je vraagt je af:
wie is die persoon?
Waar ben ik aanbeland in mijn leven?
Welke keuzes heb ik gemaakt?
Ben ik wie ik wil zijn?
En ben ik op mijn plek?
Zacheus heeft gekozen voor een boom:
hij verschuilt zich achter vijgenbladeren.
Maar is dat ook zijn plek?
Is dat waar hij thuishoort?
Nou, hij heeft het er wel een beetje naar gemaakt, ja.
Een baan als tollenaar,
“een echte boef”, zou Nikki zeggen.
Werken voor de romeinse bezetter,
geld verdienen over de ruggen van anderen.
Waarom zo’n baan, Zacheus?
Waarom?
Om je dorpsgenoten terug te pakken?
Om te compenseren voor je kleine lengte?
Wat een ongelukkige keuze.
Logisch, maar ongelukkig.
Want zo heeft Zacheus zich nóg verder verwijderd van de mensen om hem heen.
En bovendien, ook verwijderd van zichzelf.
Dat staat er!
Hij heet Zacheus.
En Zacheus, die naam, betekent: de eerlijke.
De eerlijke!
Hij is zo ver verwijderd van zijn eigen naam.
Met een stalen gezicht speelt hij al jaren
de rol van tollenaar.
Maar ik denk, dat dat een masker is.
Van binnen doet het nog steeds pijn.
Anders ga je niet in zo’n boom zitten, toch?
Dan komt Jezus langs.
En het eerste wat Jezus zegt is precies die naam: Zacheus.
Zacheus!
En het is alsof Zacheus zijn eigen naam voor het eerst
hoort.
En het raakt hem recht in zijn ziel.
Het raakt hem, denk ik,
omdat hij opeens voelt wat hij eigenlijk kwijt was.
Zichzelf.
Ik zie jou, zegt Jezus, en ik wil nog wat langer
blijven. Je vandaag leren kennen.
Zonder nog verder nog na te denken
springt Zacheus naar beneden.
Plotseling is ie uit die boom,
en hij staat open en bloot en kwetsbaar voor Jezus.
Hij dacht dat het vreselijk zou zijn,
uit die boom, maar
hij wordt er blij van:
Hij voelt weer grond onder de voeten,
hij voelt weer een plek in de wereld.
En hij laat groot feestmaal maken voor Jezus,
want Jezus wil hem leren kennen,
en tijdens dat feest,
geeft Zacheus zichzelf ook echt een nieuwe start:
Het geld dat hij op óneerlijke manier
heeft verzameld, geeft hij weer terug aan de mensen.
Sterker nog, hij vergoed het viervoudig.
Zacheus, de eerlijke, hij heeft zich hervonden.
Of nee, beter gezegd: hij ís gevonden:
en met zijn eerste daad verbindt hij zich weer.
Met de anderen, en
met de wereld om zich heen.
Soms kun je jezelf kwijt zijn,
er is te veel gebeurd in je leven
er is te veel tijd verloren gegaan,
er zijn te veel verkeerde keuzes gemaakt.
En je schaamt je.
Het is gek: je wilt onzichtbaar zijn,
maar tegelijkertijd verlang je
er ook naar dat je wél gezien wordt.
Als is het maar 1 keer.
Dat iemand jou écht ziet.
Het mooie, het waardevolle ziet.
Juist als je dat zelf niet meer zo goed kan.
Het kan zo alleen voelen,
tussen de bladeren in de vijgenboom.
Maar als je goed kijkt, zie je:
die boom, die zit hartstikke vol.
Vol met mensen, gewone mensen,
zoals u, zoals jou, zoals ik.
Links en rechts houden we ons verborgen.
Zacheus was bang.
Hij dacht dat het vreselijk zou zijn, uit zijn schuilplaats te komen,
te pijnlijk, het leven opnieuw te proberen.
Maar toen hij eenmaal sprong,
voelde hij grond onder de voeten,
en een blijdschap
die hij daarvoor nog niet kende.
De waarheid is, als je je blijft verbergen,
blijf je ongelukkig.
Wanneer iemand zegt,
vandaag door de woorden van dit verhaal,
of straks wanneer je vanuit dit moment je leven weer inloopt:
ik wil jou leren kennen, ik zie jou.
Laat dan je gezicht zien.
Want als je springt, zul je grond onder de voeten voelen,
en blijdschap die je nooit eerder kende.
En áls jij springt, als je je gezicht laat zien,
misschien durft iemand anders dan ook?
Amen