19 december 2010
Gemeente van Jezus Christus,
Iedereen die hier zit, heeft een naam.
Dat kan ik, denk ik, wel zonder
al te veel twijfel stellen.
Mijn naam is Marije.
Dat wist u natuurlijk al.
En die naam past wel bij mij.
Vind ik.
Ik heb wel eens nagedacht of ik ook
een andere naam had willen hebben.
Patricia of wendy of
desiree, of zo.
Mooie namen
maar ja, uiteindelijk toch niet voor mij, dacht ik.
Ik vraag me wel eens af:
misschien groei je ook wel naar je naam tóe.
Dat je een typische marije wordt,
of een typische wendy,
of wat voor naam je ook hebt,
juist omdát je die naam hebt gekregen.
Meestal houden ouders de
naam van hun baby voor de geboorte nog
even geheim.
Maar vandaag krijgen wij,
pats boem,
een week van tevoren,
de naam van het kind
waarvan wij volgende week pas de geboorte vieren,
al te horen.
Je moet hem ‘Jezus’ noemen, krijgt Jozef te horen.
Een paar eeuwen
voor zich dit alles afspeelt,
schreeuwt Micha de profeet
nog steeds als een roepende in de woestijn.
Zijn boodschap lijkt maar niet aan te komen.
Nog 1 keer probeert Micha
zijn publiek te laten zien wat híj ziet:
dat het de verkeerde kant op gaat,
dat er dingen uit de hand lopen,
dat de samenleving een plek aan het worden is
waar geen vertrouwen meer is.
Ik hoor zijn woorden, en
herken tot mijn schrik dat beeld
dat Micha schetst, van
een samenleving in verwarring.
Van een samenleving
die vertrouwen mist,
waar onderzoeken alleen kunnen
als er geld voor is.
Waar mensen op hoge posities
zeggen wat hen het beste uitkomt.
Het staat allemaal in die tekst van vanochtend.
Maar, zegt Micha, ik blijf roepen.
Ik blijf hopen.
Ik blijf uitzien naar een God,
die redding geeft.
Deze laatste woorden van Micha
klinken als een ‘en toch’.
Alsof hij vertikt om het hierbij te laten.
Alsof ie zich niet wil neerleggen bij
de situatie.
En als hij de enige is.
Dan maar in zijn eentje.
Dat ‘en toch’ blijft hangen.
Wat betekenen die twee woorden?
Zijn het geen naïeve woorden?
Zijn het geen woorden die snel weer verdampen,
als druppels op een gloeiende plaat
in de eeuwen die nog moeten komen?
In de eeuwen die wij kennen?
In 1943 sterft een joodse vrouw in Auschwitz.
Ze was van mijn leeftijd.
Haar naam was Etty Hillesum.
In 1942, een jaar voor haar dood, schrijft ze
in haar dagboek:
Ik zal je een ding beloven, God,
een kleinigheidje maar: […]
Ik zal je helpen God,
dat je het niet in mij begeeft,
maar ik kan van te voren nergens voor in staan.
Maar dit éne wordt me steeds duidelijker:
dat jij ons niet kunt helpen,
maar dat wij jou moeten helpen
en door dat laatste helpen wij onszelf.
En dit is het enige,
wat we in deze tijd kunnen redden
en ook het enige,
waar het op aankomt:
een stukje van jou in onszelf, God.
En misschien kunnen we ook er aan meewerken
jou op te graven in de geteisterde harten van anderen.
Einde citaat.
Etty Hillesum gaat met haar woorden tegen
de stroom van de geschiedenis in.
Ook zij laat in een andere vorm een
‘en toch’ klinken.
Midden in een verwarde en donkere wereld
belooft ze God te helpen
en probeert ze God
op te graven in de harten van mensen om haar heen.
Je moet hem Jezus noemen, krijgt Jozef te horen.
Jezus, ‘God redt’ betekent die naam.
Wat is dit voor een reddende God?
Is dit God,
zoals Micha naar uit heeft gezien?
En hoe rijmt zich deze naam met de woorden
van Etty Hillesum?
Heeft zij nog een beeld van een reddende God?
Voor de opmerkzame luisteraar tijdens de lezingen:
Jezus krijgt nog een naam toegewezen.
Een soort bijnaam,
eentje die mensen hem later zullen géven:
Immanuel.
En die naam betekent: God is met ons.
Is dat niet wat we volgende week gaan vieren,
met kerst?
We zingen het straks zelf al:
Een nieuwe God zijt Gij
die onder ons wil wonen.
God met ons.
Ja, maar hoe dan?
Hoe is God met ons?
Willem Schulte Nordholt, tekstschrijver van vele
liederen , verwoordt het zo:
Dat de wonden die er in deze wereld geslagen
worden waar dan ook,
in concentratie kampen en op andere plaatsen,
dat dat de wonden van Christus zijn,
dat is een gedachte die mij zeer lief is.
Als we God zoeken, dan daar.
Einde citaat.
Áls God ergens is, dan daar!
In de wonden van de wereld,
van mensen waar dan ook.
En met die gedachte beginnen
de twee namen van vandaag
Jezus Immanuel,
God redt en God is met ons,
samen te vallen:
God redt, omdat God met ons is.
Maar deze ‘reddende God’ is misschien een anders
dan Micha had verwacht.
Ik weet het niet.
Het is misschien zelfs een andere redding dan wij verwachten.
Want is dat voor God?
Niet een God
als pleister op de wond.
Maar een God die het in al het lijden
van de wereld uithoudt, meer dan wij dat kunnen,
en zoekt naar ons,
zoals ook wij God zoeken.
Een kwetsbare god
die mensen nodig heeft,
mensen die God
opgraven onder de rotzooi
die God opdiepen
in de harten van anderen,
en weer aan het licht brengen.
Mensen die
‘en toch’ leven in woorden en daden.
O God,
mocht het er op aankomen,
laat ons
dan zulk soort mensen zijn.
Amen.