27 maart 2016
Lezingen:
Jesaja 51:9-11
Johannes 20:1-18
Alida Groeneveld
Petrus en Johannes spoeden zich naar het graf
Eugène Burnand 1850 – 1921
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Zeg me dat het niet zo is , zeg me dat het niet waar is. Ga je mee vanavond naar ons lievelingsrestaurant, een tafel voor twee. Ik heb gebeld, ze weten ervan, en we drinken totdat de zon opkomt en we vergeten de oneerlijkheid van het lot. Zeg me dat het niet zo is, zeg me dat het niet waar is
Dit lied schreef Frank Boeijen voor een doodzieke vriendin. Dit lied zong in mijn hoofd afgelopen dinsdag na de eerste berichten over de bomaanslagen in Brussel. Niet nóg een aanslag, wanneer houdt het op? Houdt het op?
Als wij met Pasen vieren dat er iets nieuws aanbreekt en dat de dood overwonnen is, heeft dat iets onwerkelijks. Er gebeurt zo ontzettend veel naars momenteel in de wereld, het lijkt bijna overal wel een bende: Syrië, Turkije, de grens tussen Griekenland en Macedonië, al die plaatsen waarvan we het niet eens weten, en nu dus ook België . Zeg me dat het niet waar is.
Dit lied zouden we ook Maria op de lippen kunnen leggen. Zeg me dat het niet zo is. Jezus is dood, gestorven aan het kruis. Hij is begraven, in een nieuw graf.
‘Ik weet niet wat ik moet doen, laat ik maar naar het graf gaan, dan kan ik zo dicht mogelijk bij hem zijn.’
Maria gaat naar het graf om troost te zoeken, troost in zijn lichamelijke nabijheid, ze gaat om te rouwen bij het graf. Hoe herkenbaar, rouwen om wat er niet is, rouwen om wie er niet meer is, of rouwen om het leven dat al voorbij is voor het ooit beginnen kon.
‘Kijk toch! Het graf is open. Zeg me dat het niet zo is. Zijn lichaam weg? Is het gestolen? Ergens anders neergelegd? Is er mee gezeuld en rondgesjouwd? Zeg met dat het niet waar is.’
Maria ziet dat de steen voor het graf weg is. Snel gaat ze terug naar Petrus en de andere discipel.
‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en wij weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben.’ (Johannes 20:2)
Ze biedt de meest logische verklaring van de feiten: iemand heeft Jezus’ lichaam uit het graf gehaald
en het is niet meer te vinden. Maria’s verwarring staat voor het wereldschokkende van het lege graf. Totdat de gemeente de verrezen Jezus werkelijk ontmoet, is met geen pen te beschrijven hoe het lege graf geduid kan worden.
Op Maria’s woorden rennen Petrus en de leerling die Jezus liefhad op een drafje naar het graf. De huilende Maria in haar ontreddering zet deze mannen in beweging. Zoiets gebeurt wel vaker met mannen dat ze iets met vrouwentranen moeten.
Eugène Burnand maakte een schilderij van deze ‘race’ en noemde het ‘Petrus en Johannes spoeden zich naar het graf’. Of Johannes de leerling is van wie Jezus veel hield, laat ik nu maar even in het midden, en ook welke Johannes het nu precies is.
Johannes komt het eerst bij het graf, buigt voorover en ziet de linnen doeken liggen, waarin het lichaam van Jezus was gewikkeld. Hij ziet Jezus niet, dus hij weet dat Maria gelijk heeft. Hij gaat het graf ook niet binnen. Waarom niet? Wellicht uit respect voor de oudere Petrus.
Dan komt Petrus het graf binnen. Zoals we Petrus hebben leren kennen in zijn enthousiasme en daardoor ook een houding van eerst doen en dan denken, duikt hij als het ware het graf in. Ook hij ziet de linnen doeken liggen. Het is gedetailleerd beschreven hoe de doeken er keurig bij liggen.
Pas dan gaat ook de andere leerling het graf binnen, ‘en hij zag het en geloofde.’ (Johannes 20:9) Hij gaat in tweede instantie het graf in. Dan komt hij tot geloof , het is een geleidelijk proces, niet een plots overweldigend inzicht, maar stapje voor stapje ontdekt de andere leerling wat er gebeurd is, en herkent hij de betekenis ervan. Gaat het bij hem meer om de inhoud, de diepte, de dingen van de Geest? Is hij fijngevoeliger, met een antenne voor subtiele tekenen? Het zou kunnen.
Over Petrus, de oudere hardloper, wordt niets gezegd. Hij ziet van alles, maar de betekenis ervan doorgronden doet hij niet, nóg niet. Dit beeld past weer bij Petrus type ruwe bolster, blanke pit.
Na dit alles gaan de mannen terug naar huis. De race eindigt in het lege graf. Einde verhaal.
Of toch niet? Wat zou er zijn gebeurd als Maria niet bij het graf gebleven was? Wat zou er gebeurd zijn als Maria minder vasthoudend was geweest?
Want vasthoudend is zij. In de tuin bij het graf ontmoet zij nu twee engelen. Heel pastoraal vragen de engelen haar wat er is ‘waarom huil je?'(Johannes 20:13) Een uitnodiging om te vertellen wat er gebeurd is. Maria vertelt het nu persoonlijker dan toen ze met de twee discipelen sprak: ‘ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem naartoe hebben gebracht’.(Johannes 20:13)
Ze draait zich om en staat oog in oog met de tuinman. Wat de hoorder al weet, weet Maria niet:
de man die zij voor de tuinman houdt, is Jezus.
‘Waarom huil je? Wie zoek je? (16)’ (Johannes. 20:15) Dit zijn de eerste woorden die de verrezen Jezus spreekt. Het is de vraag die de twee engelen aan Maria stelden. Het is dezelfde vraag die Jezus stelt aan de leerlingen van Johannes de Doper aan het begin van het evangelie: wie zoek je? (Joh. 1:38) Deze vraag ‘wie zoek je’ past bij leerlingen van Jezus: Jezus werkelijk willen zoeken en volgen.
Het mag allemaal zo wezen, maar Jezus’ vragen komen niet bij Maria binnen. Haar harde werkelijkheid is het lege graf en die tuinman die misschien wèl een antwoord weet op háár vraag:
‘heeft u hem soms ergens neergelegd?’ (Johannes 20:15)
Alles verandert als Jezus Maria bij haar naam noemt. Je naam, de kortste samenvatting van je gehele bestaan. ‘Maria!’ Maria draait zich om en ziet Jezus. Was ze aanvankelijk op zoek naar het dode lichaam van haar Heer. Hield ze net nog de tuinman aan in de veronderstelling dat hij het lichaam elders verborgen had. Na het noemen van haar naam keert zij zich om. Ze draait zich om naar de toekomst toe. Nu ziet zij Jezus de Levende in volle glorie voor zich staan.
De woorden van de ’tuinman’ veranderen Maria’s leven voor altijd. Vanaf nu verstaat zij het lege graf als een getuigenis van kracht en de mogelijkheid van leven. Jezus roept met het noemen van haar naam Maria op tot nieuw leven en zet haar daarmee aan tot beweging. Haar leven dat vandaag in het donker begon is nu in het volle licht gezet.
In onze wereld waarin wij leven is dát wat we nodig hebben, – wat ik nodig heb – : het licht van God dat in deze wereld valt en dat we bij onze naam geroepen worden, om tot onze bestemming te komen. Juist in deze – onze – wereld van terreur en angst voor van alles en nog wat: vreemdelingen, het onbekende. Deze wereld waarin we vermalen worden soms in systemen van zorg, onderwijs, of wat niet al. In deze wereld waar ook ikzelf ten prooi kan vallen aan cynisme, aan kortzichtigheid, aan corruptie, aan wat mijn eigen belang dient.
Zeg maar dat het niet zo is, maar ik ben zelf ook zo’n duister mens die het helemaal moet hebben van het licht van God dat in deze wereld valt. Juist in donkere tijden zoals afgelopen dagen klamp ik mij vast aan het nieuws van Pasen: de dood redt het niet! De dood is niet het einde, de dood heeft niet het laatste woord, evenmin als de angst dat heeft.
Pasen is het feest van de opstanding , het licht van God in onze wereld, En daarmee maken we zichtbaar dat we durven omkeren en opstaan, opstaan tegen onrecht en angst. Met de bibbers in ons lijf soms – je kunt je leven eraan verliezen, daarin is Jezus ons voorgegaan. En toch, hij heeft de dood overwonnen. Hij is uit de dood gestapt , zoals een jongetje kortgeleden zei als antwoord op de vraag wat Pasen is. Het kruis in het licht van Pasen is de ultieme aanklacht tegen het lijden dat mensen elkaar aandoen, dat wij elkaar aandoen, elkaar in het donker trekken èn elkaar niet meer bij onze naam noemen. Mogen we moed vatten om opstandig te zijn tegen de dorre en doodse invloeden in ons bestaan.
De zon gaat op in de tuin bij het graf. De nieuwe dag is begonnen. Het licht schijnt in de duisternis, de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen (Johannes. 1:5) In het nieuwe licht, het licht van Pasen, staat – vanaf nu – het leven van Maria en iedereen die haar boodschap gehoord heeft.
De Heer is waarlijk opgestaan!
Halleluja