18 december 2016
Vierde zondag van advent, 18 december 2016
Jesaja 7:10-17; Matteus 1:1-25.
Gemeente van de Heer,
Nog één keer strijkt Matteüs het perkament glad dat op zijn schrijftafel ligt. Zo stel ik me dat graag voor. Hoe hij met aandacht zijn pen indoopt om het eerste woord te schrijven. Want het eerste woord is een daalder waard. Dat weten we allemaal. Hij schrijft: Biblos. Boek. En zonder aarzelen ook het tweede woord. Biblos geneseōs. Het boek van de genesis. Hoe het zo gekomen is. Dit is de geschiedenis van de wording van Jezus de Christus. Biblos geneseōs.
Het is geen geringe opgave die Matteüs zich heeft gesteld. Dit wordt niets meer of minder dan het boek dat vertelt hoe de Messias is ontstaan. 28 hoofdstukken lang over de zoon van David, de zoon van Abraham. En ook dat komt op papier te staan. Dan is de eerste zin pas klaar. En elk woord proevend leest Matteüs wat hij schreef: Het boek van de wording van Jezus Messias, zoon van David, zoon van Abraham. Dit is het boek van het ontstaan van het messiaanse proces. Hoe het gegroeid is onder ons: hoop en verlangen. Niet alleen in de jaren dat hij bij ons was. Maar al eeuwen van tevoren. En hoe we geloven dat het door zal gaan, het verhaal van omkeer en vergeving. Zie ik ben met jullie tot aan de voleinding van de wereld. Het genesisverhaal van Matteüs is nog lang niet afgelopen.
Het is geen wonder dat de kerk besloten heeft om dit boek met dit opschrift vooraan te zetten in het Nieuwe Testament. Het kan toch niet anders dan dat ook het Nieuwe Testament begint met een genesisverhaal? Een verhaal over hoe het allemaal ontstaan is. Een oorsprongsverhaal. En het verhaal van de Messias begint natuurlijk niet pas met Jozef en Maria en herders en engelen. Wanneer Jezus de Christus een ware zoon van Abraham is, ja zelfs zoon van David genoemd mag worden, dan begint het al bij Abraham. En Abraham verwekte Izaak en Izaak verwekte Jakob etc. etc. etc. Maar steeds staat er tussen twee namen eigenlijk het woordje “genesis”. Iedere schakel in de rij van de geslachten, naam op naam, is een volgende stap op de messiaanse weg van verlangen en hoop. Zo is het begonnen. Ons verhaal van omkeer en vergeving. Lees de verhalen maar van de vrouwen die genoemd worden. Tamar, Rachab, Ruth en ja, ook Maria.
Naam voor naam tekent Matteüs de weg van de Messias. Eerst van Abraham tot David. Veertien geslachten. Dan van David tot de Babylonische ballingschap. Opnieuw veertien geslachten. En tot slot veertien geslachten van de ballingschap tot aan Jozef, de man van Maria. En nu gaan we even scrabbelen. Want de naam David schrijf je in het Hebreeuws met maar drie letters. Maar letters zijn ook getallen. En David is bij elkaar opgeteld veertien. Drie keer veertien geslachten voor de zoon van David. Wanneer je dat allemaal in het Oude Testament napluist, dan klopt er natuurlijk heel veel niet. Het zal Matteüs een zorg zijn dat er in zijn lijst her en der een koning tussenuit valt. Hij heeft steeds veertien geslachten nodig – niet meer en niet minder – om vanaf Abraham de naam DAVID uit te schrijven. Zoon van Abraham, zoon van David.
Ik moest er wel aan wennen in de Achterhoek. Veertig jaar geleden. Wanneer je een geboortekaartje kreeg, dan stond daar bijvoorbeeld: we zijn blij met de geboorte van onze dochter Grada Hendrika Wilhelmin. Maar daar onder stond dan in kleine letters: we noemen haar Joyce. Of Bianca. Wat er ook maar in de mode was op dat moment. Je kunt zo’n wurm natuurlijk niet opzadelen met een geslachtsregister van drie keer veertien namen. Maar opoe Grada woonde nog steeds op de boerderij en vergeet ook de andere opa, opa Hendrik niet. Die moesten wel vernoemd worden. En dan was er ook nog tante Mien. En aan tante Mien kon je al helemaal niet voorbij. En zo werd het: Grada Hendrika Wilhelmina. Maar de jonge ouders zeiden: dat zal allemaal waar zijn van die drie keer veertien geslachten. Maar ons kind heeft ook een eigen identiteit. Ze is ook zélf iemand. We noemen haar Joyce.
Zo lees ik ook een beetje de twee gedeelten van Matteüs 1. De wording van de Messias is met Matteüs’ pen ingekérfd in de lijn van de geslachten. Maar het kan niet alleen maar over die geslachtenlijn gaan. Deze is een unieke. Dus moet je op zijn geboortekaartje ook vertellen waarin hij uniek wás. Wat is het volstrekt eigene van dit kind dat geboren wordt?
En nu gaan we ons niet blind staren op de maagdelijke geboorte. De kerk heeft geprobeerd om het volstrekt eigene, het totaal unieke van Jezus onder woorden te brengen in tal van dogma’s en opvattingen. Maar waar het om gaat is het verháál. Joodse uitleggers van het evangelie vertellen ons dat het wel lijkt alsof Matteüs in zijn verhaal vrolijk de spot drijft met de machtigen van zijn dagen. Is Alexander de Grote een zoon de van goden? En dat werd alom geloofd maar zeg het nooit tegen zijn ouders, nou, dan Jezus ook. Wanneer zelfs de keizer van Japan van de goden afstamt (tot de Amerikanen dat in 1945 verboden) of wanneer zelfs een heel voetbalteam godenzonen kan worden genoemd, nou dan Jezus ook zegt Matteüs.
En koning, keizer en admiraal een eigen ster hebben ze allemaal. Nou dan Jezus ook. De ster van de keizer straalde natuurlijk over de hele wereld. In vergelijking daarmee is die ster van Jezus maar een sullig gevalletje. Die staat nota bene stil boven één huis. Hoe hoog zal die ster gestaan hebben? Een metertje of 25? Voelt u de humor in zo’n verhaal. Het is alsof Matteüs wil zeggen: ach hou toch op met jullie gezeur. Wanneer iemand wérkelijk uniek genoemd mag worden, dat is het punt dat Matteüs wil maken, dan is het deze. Hij die God met ons is. Hij die Jezus wordt genoemd. Want…Hij komt zijn volk bevrijden van zonden. Hoe uniek is dat?
Het zal wel met Matteüs’ eigen verhaal te maken hebben. Die dag dat hij voor zijn tolhuis zat in Kapernaüm. Weinig sympathie bij de mensen maar wel een mooi inkomen. Natuurlijk had hij ook wel gemerkt dat de stad vol geroezemoes was. Jezus was back in town. En ze brachten een verlamde bij Hem en weet je wat Jezus die dag zei: de zoon des Mensen heeft macht om op aarde om zonden te vergeven. Om zijn volk te bevrijden van de verlamming van het kwaad. En de verlamde pakte zijn bed en liep weg. En een paar stappen verder stond hij voor mijn neus en zei alleen maar: volg mij. En je ziet Jezus al in het verhaal van Matteüs bij zijn doop in de Jordaan. Een doop der bekering zal Hij ontvangen tot vergeving van zonden. Hij zal de hemel zien open gaan en zich één weten met God en al zijn heilige engelen. En die diep mystieke ervaring van vergeving en eenheid, die kracht van de Allerhoogste zal hem zijn leven lang blijven overschaduwen en kracht geven om de weg van de vergeving te gaan. Om zijn volk op te roepen tot omkeer. Sta op uit de verlamming van het kwaad. Doe het! Want er is geen vergeving mogelijk dan alleen wanneer wij zélf begínnen onze schuldenaars te vergeven.
Ik zelf raak er steeds meer van overtuigd dat het in de evangeliën en in de vroegste kerk om vergeving gaat. Zo heet Jezus: hij komt zijn volk bevrijden van zonden. Dat staat op zijn geboortekaartje. “God met ons” betekent dus: er is vergeving mogelijk. En Híj zal het dóen. Tot op het allerlaatst wanneer de mensen weten níet weten wat ze doen. Hij zal zeggen: Vader, vergeef het hen. En dan zal het verhaal van Matteüs een ongedacht vervolg krijgen. Het is pas uit wanneer alles voltooid zal zijn. Dan pas is de Messias helemaal gewórden.
Maar goed, dat zijn allemaal wel heel verre vergezichten. Vandaag is het eerst kerstfeest. Vandaag. En dat is niet te vroeg. Lees maar in vers 25. Maria baarde een kind. Drie keer veertien geslachten schrijven de naam van de Zoon van David, de zoon van Abraham. God met ons, heet hij. Immanuël. Maar schreef Jozef op het kaartje: we noemen hem Jezus. Amen