Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

23 oktober 2016

Gemeente,
Op 12 oktober 1823 vond er in deze kerk de plechtige inwijding plaats van dat orgel. ’s Morgens hield de weleerwaarde heer Jacob van Bleijenburgh een feestpreek over de tekst psalm 98 vers 4 tot en met 7a en het orgel werd bespeeld door de twee organisten, de heren Lingius en van der Eezen. En ’s middags was er een zeer druk bezocht orgelconcert. Voor de aanschaf van dit monumentale orgel was diep in de buidel getast én er had geldwerving plaats gevonden op de wijze van wat we nu crowdfunding zouden noemen. Een goed orgel werd onmisbaar geacht voor de eredienst.
Zo had men daar niet altijd over gedacht. Rond het begin van onze jaartelling was de relatie tussen het Woord en klank al omstreden, met voor- en tegenstanders. En in de reformatorische tijd werd muziek in de kerk nog zó in verband gebracht het Roomskatholieke, dat velen vonden dat de orgels niet in de kerk thuis hoorden en er uit moesten. Calvijn was die mening eigenlijk ook toegedaan. Hij schreef: Muziek is een goede gave van God, die echter maar al te gemakkelijk misbruikt wordt om mensen in een roes te brengen en in hen kwalijke hartstochten te wekken. En op de Synode van Dordrecht werd een voorstel aangenomen om de orgels uit de kerken te verwijderen. Men beriep zich vooral op Paulus, die in de eerste brief aan de Korintiërs schrijft: maar om in de gemeente anderen te onderwijzen gebruik ik liever een paar begrijpelijke woorden dan ontelbaar veel in klanktaal.
Ja maar, riepen er velen, in de psalmen gaat het toch telkens over het spel van de citer, de tiensnarige harp, de lier, de ramshoorn, de fluiten en trompetten, de tamboerijnen, triangels en trommels en wat wordt er niet gezongen! Nee, zeiden de in de schrift geleerde theologen, dat moet je niet letterlijk lezen, maar geestelijk verstaan. Augustinus, na 17 honderd jaar nog altijd toonaangevend voor het Christendom, was ook al erg mee bezig met de vraag: wat is dat muziek, geschapen werkelijkheid , godewelgevallig of aanzetting tot zonde? Hij schreef er een heel boek over: de musica, waaraan hij al begonnen was nog voordat hij was toegetreden tot de kerk en het daarna afmaakte zodat hij zich in de laatste hoofdstukken de vraag stelde welke plaats de muziek in zijn geloof en dus in het geloof van de kerk zou moeten innemen.
In zijn jonge jaren leidde Augustinus een vrolijk, bij tijd en wijle losbandig, leven. Wijn, muziek en de meisjes verschaften hem en zijn vrienden sensuele zielsverrukking. Maar stapje voor stapje maakte hij zich los uit het zinnelijke, het stoffelijke tot dat overbekende bekeringsmoment, dat hij een keer aan het peinzen en een buurjongetje in een kinderspel hoorde roepen: Neem en lees. Het bijzondere van Augustinus nu is, dat hij dat zinnelijke en stoffelijke, zoals de meeste bekeerden, niet ging verdoemen, maar dat hij dat opnam in zijn weg en dus dé weg tot God. Hij schrijft: ‘Mijn verlangen naar u, o God, wordt slechts mogelijk gemaakt en in stand gehouden door de lichamelijkheid van mijn bestaan. In Uw voorzienigheid en wil heeft U bepaald dat wij onze lichamelijkheid niet moeten wegwerpen, maar op de juiste manier zullen leren gebruiken, namelijk tot Uw eer en glorie’.
Ook al wist hij vanuit die jonge jaren dat muziek een onderdeel kon vormen van een van God afgewend leven, kortom een gevaar voor het geestelijk welzijn kon betekenen; toch redeneerde hij dat muziek, net als alle zintuigelijke en lichamelijke zaken, de mens tot God kan brengen. In muziek zit niet alleen een beweging omlaag, maar ook omhoog, zegt hij. ‘Muziek verwarmt mijn hart en het is beter dat ik met een warm, vredelievend en behulpzaam hart door de wereld ga dan met een koud hart. Het gaat hem in het geloof niet alleen om de rede, het verstand, een begrip maar ook om de hartstocht en de passie. De hoogheiligheid van het Woord samen met de schoonheid van de muziek en gemeentezang, brengen een gemeenschap voort, waarin vredelievendheid, barmhartigheid en gerechtigheid tot wasdom kunnen komen. Aan het begin van zijn omkeerweg tot God was Augustinus een keer in Milaan, bij de beroemde Ambrosius en schrijft later: O wat was ik ontroerd bij het horen van het zingen van die gemeente. En dan voegt hij die geweldige en zo dikwijls aangehaalde zin toe:
Wie goed zingt, bidt dubbel. Inderdaad: wie goed zingt, bidt dubbel.
Zoals woorden structuur brengen in de chaos van gedachten en tot God leiden, zo brengt muziek ordening aan in de chaos van klank en geeft de lofprijzing een hart.

Wanneer je deze overwegingen, belijdenissen, van Augustinus tot je laat doordringen dan is het maar goed dat de mensen tijdens de reformatie wat traag waren om de besluiten van de reformatorische kerkvaders om de orgels uit de kerken te verbannen, uit te voeren. Of ze het nu zonde vonden om die kostbare instrumenten zomaar af te breken, of te veel moeite om ze weg te halen of domweg die muziek té mooi vonden en daar graag naar luisterden, gelukkig maar dat het zo is gelopen, en het ontlokte iemand ooit de opmerking, dat de goede God, in het plezier dat Hij in alle schepselen heeft, op deze manier zowel zijn geliefde geleerde theologen op aarde als zijn geliefde musicerende engelen in de hemel, die hun hart vasthielden bij deze synodale besluiten, voor gezichtsverlies te behoeden.

Muziek. Ik zocht op waar in het Nieuwe Testament het woord muziek voorkomt en tot mijn verwondering bleek dat maar één keer te zijn, in de gelijkenis van de verloren zoon: ‘Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans’. Ik keek er naar en nog eens en ik vroeg me af: ‘Kan ik hier wel iets mee?’. En toen kreeg ik de ingeving dat tegenover het Woord muziek opgevat kan worden als de verloren zoon en vervolgens omgekeerd kan tegenover de muziek het Woord gezien worden als de verloren zoon. Tegenover het één kan het andere verloren raken, bijvoorbeeld verstand tegenover gevoel en omgekeerd of bij gaan handelen en eerst even nadenken. Er is immers altijd een spanning tussen tegenovergestelden. In de gelijkenis van de verloren zoon wordt dat verteld als de controverse tussen de oudste zoon en de jongste ofwel de verloren zoon. En in deze tijd mogen we gelukkig ook zeggen: de oudste dochter en de jongste ofwel verloren dochter, want als we het ongemerkt alleen bij die jongens zouden houden dan missen we zoveel van de alomvattende toepasbaarheid van deze woorden van Jezus. Sommigen spreken dan ook liever over de gelijkenis van het verloren kind. Hoe je daar ook over denkt, het is de bedoeling dat deze gelijkenis een verhaal wordt voor ons allemaal. De aspecten in de wereld én in onszelf die bij wijze van spreken thuis blijven en die er op uittrekken, en of het nu over striktheid tegenover geduld gaat, onze ernst tegenover onze vrolijkheid, ons verstand tegenover ons gevoel, onze zorgen voor anderen tegenover zorg voor onszelf, noem maar op, dat kan allemaal van toepassing zijn. Die eigenschappen en vaardigheden in onszelf die we verwerpen en als verloren beschouwen en die we dan weer later met muziek en een gemest kalf binnen halen. En daartegenover die delen in ons zelf die voor bestendigheid en continuïteit zorgen en die wel eens worden afgedaan als saai of erger nog als braaf. Die krijgen te horen: ‘Mijn zoon, mijn dochter, mijn kind, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer, je zuster was dood en is weer tot leven gekomen. Die was verloren en is teruggevonden’. Soms moeten we verloren gegane of weggestopte kanten van onszelf laten terugkeren om tot volheid te komen, samen een feestje bouwen..
Een bekende predikant vroeg eens in het kindergesprek voor de preek aan de kinderen, nadat hij kort het verhaal van de verloren zoon had samengevat: Wie denk je dat er het meeste verdriet had, dat die zoon weer was terug gekomen?…Hij keek de kinderen vragend aan en na een indringende, antwoordloze stilte zei hij: Het gemeste kalf!
Ja, voor het bijeenbrengen van die tegendelen, die tegenovergestelden in ons zelf tot een groter geheel, moet wel iets opgeofferd worden, je trots en je vooroordeel bijvoorbeeld, maar dan krijg je ook wel iets moois terug.
Die mooie vleugel van ons zal het wel moeilijk hebben dat het orgel weer terug is van weggeweest en nu weer haar prominente positie van het laatste half jaar moet afstaan. Maar het gaat allemaal over muziek en gezang en die zullen een eigen inhoud aan de woordverkondiging toevoegen, waardoor er een rijkdom ontstaat tot een ware lof voor God. En dat overstijgt een individueel mensenleven. Toen de beroemde componist Richard Straus op sterven lag, opende hij nog eenmaal de ogen, keek de dierbaren die om zijn bed stonden aan en fluisterde verwonderd: ‘Aber, Ich höre noch so viel Music’, en stierf. Straks zingen ” als eens mijn eigen adem stokt, dan draagt mij uw muziek’, ja dat.
Psalm 98. Wat wordt daar niet gezongen en muziek gemaakt. Waarom? Omdat de Heer verschijnt, de Heer in aantocht is. De Heer, zeg maar ook, het beste in ons zelf, dat geheel van ‘Ik ben die ik ben’; waarvan soms iets verloren raakt, ja zelfs gekruisigd wordt, omdat we dat verwerpen. Maar dat mag weer tevoorschijn komen, tot eer en glorie van God, tot welbehagen onder de mensen.
Luisteren we nog een keer naar die psalm, waarvan de verzen 4 tot en met 7a bijna twee honderd jaar geleden ook al in deze kerk de tekst voor een feestpreek was. Maar vooral, kijken we eerst nog even allemaal naar dat prachtige instrument en laten we het dan nooit meer vergeten: het was een tijdje stil maar daar speelt ie weer zo stralend als nieuw en zo blijft ons orgel een blijvende aanmoediging. Hoor hoe het orgel langzaam het gesproken woord overneemt en laat uitmonden in een overweldigende lofprijzing.

Lieve God,
Ook op deze dag dat wij de heringebruikname van het orgel vieren, roepen wij u aan voor de nood in deze wereld, al die verwoesting, al die mensonterende omstandigheden en nietsontziende machtsuitoefening. Laten we wij blijven geloven in de aantocht, verschijning en terugkeer van rechtvaardigheid en gerechtigheid en daar naar vermogen voor blijven opkomen.
En als wij u lofzingend prijzen kunnen wij dat doen in en door Jezus Christus, onze Heer.

Laten wij bidden, Lieve God,
Nu wij het boek opslaan bidden wij, wees in ons midden, kom in uw woord tot ons, opdat die soms zo moeilijk verstaanbare en zeker ook moeilijk toepasbare woorden, worden tot levende werkelijkheid in ons, al moeten wij daarvoor soms dat wat verloren was en wat we verworpen hadden, weer toelaten en mede zijn werk laten doen, opdat we met niet meer en minder dan wie we zijn leven naar uw wil, vandaag en alle dagen die komen.

Lieve God, Wij danken u dat wij ook door ons muzikaal en cultureel erfgoed inzicht mogen krijgen in wat U voor deze wereld bedoelt en dat wij dan daarnaar kunnen leven tot welbevinden van de mensen.
Wij bidden dat we volhouden om de schoonheid een tegenwicht te laten bieden tegenover zoveel lelijkheid in deze wereld, vreedzaamheid een tegenwicht laten zijn tegenover zoveel geweld.
Wij bidden voor wie in nood verkeren, pijn lijden, zorgen hebben, verdrietig of wanhopig zijn, voor wie verzeild zijn geraakt in slopende en uitzichtloze conflicten, voor wie de greep op hun leven zijn kwijt geraakt én dat wij, naar vermogen, steun en troost bieden waar nodig, in het besef hoeveel dankbaarheid gelegen kan liggen in een ogenschijnlijk klein gebaar.
Wij bidden voor deze wereld, geteisterd door zoveel mensengeweld en natuurgeweld.
Dat wij niet aflaten te geloven in de verschijning en aantocht van vredelievendheid en gerechtigheid.
En als eens onze adem stokt, dan draagt mij uw muziek.