1 januari 2017
Gemeente van Jezus Christus,
Het is de eerste dag van het nieuwe jaar.
Het hele jaar ligt nog open.
Wat een schitterend iets.
Alle kansen, dromen,
plannen, alles is nog mogelijk.
Dat stelt ons in de gelegenheid vanochtend, om eens
ongebreideld te dromen:
wat voor jaar zal het worden,
wat wil ik zelf dit jaar gaan doen,
of misschien nog beter: wie wil ik
dit jaar zijn?
Dat is misschien een vraag over hoe
in dit nieuwe jaar, wil gaan staan.
Voordat we met die vraag verder gaan
liggen er twee teksten vandaag voor onze voeten.
De ene tekst gaat over een zegen.
En wat is er nou mooier dan het nieuwe jaar te beginnen met het te zegenen?
Ja, maar het nieuwe jaar zegenen dat klinkt een beetje onpersoonlijk,
hoe zegen je eigenlijk een nieuw jaar?
Misschien betekent het meer dat we de mensen ín dat nieuwe jaar moeten zegenen.
Want het zijn toch de mensen die iets van dat nieuwe jaar moeten maken?
Op de voorkant van uw liturgie en
nu hier op de beamer kunt u een foto zien van een twee mooie grote zegenende handen.
Het zijn twee stenen handen op een graf,
een joods graf welteverstaan.
En de persoon die hier begraven is, zal naar alle waarschijnlijkheid
een priesterlijke taak hebben gehad.
Want de zegen, de Aaronitische zegen,
die wij vandaag uit het boek Numeri hebben gelezen
werd van oudsher uitgesproken door priesters.
Deze zegen is ook bij ons een van de bekendste zegenbedes geworden,
omdat Maarten Luther lang geleden voorstelde om
deze woorden aan het einde van iedere dienst.
Zo zijn ze aan ons overgeleverd
en tot aan de dag van vandaag klinken ze als zegen.
De andere tekst, dat ene vers uit het lucas evangelie
lijkt over iets heel anders te gaan, namelijk over
een naamgeving.
Het is een vers dat vaak gelezen wordt aan het begin van het
jaar.
Het herinnert ons, door de woorden over de besnijdenis,
ook hier aan de joodse wortels.
En daarnaast worden we ook hier eigenlijk gezegend
door de naam die het kind krijgt: Jezus,
Joshua in het hebreeuws, wat God bevrijdt betekent.
Ik vond een gedicht van Toon Hermans waarin ik
iets vindt waarmee ik zowel
met dat bevrijdende als met de vraag van het begin over hoe we
dit nieuwe jaar in willen gaan, verder kom:
Er moeten mensen zijn
die zonnen aansteken,
voordat de wereld verregent.
Mensen die zomervliegers oplaten
als het ijzig wintert,
en die confetti strooien
tussen de sneeuwvlokken.
Die mensen moeten er zijn.
Er moeten mensen zijn
die aan de uitgang van het kerkhof
ijsjes verkopen,
en op de puinhopen
mondharmonika spelen.
Er moeten mensen zijn,
die op hun stoelen gaan staan,
om sterren op te hangen
in de mist.
Die lente maken
van gevallen bladeren,
en van gevallen schaduw,
licht.
Er moeten mensen zijn,
die ons verwarmen
en die in een wolkenloze hemel
toch in de wolken zijn
zo hoog
ze springen touwtje
langs de regenboog
als iemand heeft gezegd:
kom maar in mijn armen
Bij dat soort mensen wil ik horen
Die op het tuinfeest in de regen BLIJVEN dansen
ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
Er moeten mensen zijn
die op het grijze asfalt
in grote witte letters
LIEFDE verven
Mensen die namen kerven
in een boom
vol rijpe vruchten
omdat er zoveel anderen zijn
die voor de vlinders vluchten
en stenen gooien
naar het eerste lenteblauw
omdat ze bang zijn
voor de bloemen
en bang zijn voor:
ik hou van jou
Ja,
er moeten mensen zijn
met tranen
als zilveren kralen
die stralen in het donker
en de morgen groeten
als het daglicht binnenkomt
op kousenvoeten
Weet je,
er moeten mensen zijn,
die bellen blazen
en weten van geen tijd
die zich kinderlijk verbazen
over iets wat barst
van mooïgheid
Ze roepen van de daken
dat er liefde is
en wonder
als al die anderen schreeuwen:
alles heeft geen zin
dan blijven zij roepen:
neen, de wereld gaat niet onder
en zij zien in ieder einde
weer een nieuw begin
Zij zijn een beetje clown,
eerst het hart
en dan het verstand
en ze schrijven met hun paraplu
i love you in het zand
omdat ze zo gigantisch
in het leven opgaan
en vallen
en vallen
en vallen
en OPSTAAN
Bij dát soort mensen wil ik horen
die op het tuinfeest in de regen BLIJVEN dansen
ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
de muziek gaat DOOR
de muziek gaat DOOR
en DOOR
Deze woorden vond ik toepasselijk in deze tijd,
waarin er in het jaar dat achter ons ligt zo veel is gebeurd,
waarin er behoefte is aan “blijven dansen”.
En ik vond ze ook toepasselijk in hoe we dat nieuwe jaar in kunnen gaan.
Maar ik besef ook dat deze woorden ingewikkeld kunnen klinken
of misschien zelfs te veel zijn als
je eigen motor een beetje leeg is.
Je kunt moeilijk iets doorgeven als je zelf leeg bent.
Je mag zelf eerst ontvangen voordat je
uitdeelt.
De woorden uit Numeri die we gelezen hebben
die de Aaronitische zegen vormen, zijn gegeven aan een volk in de woestijn.
Een volk dat ploeterend, hortend en stotend, op reis is
naar het beloofde land.
En ze zijn er nog lang niet.
Deze zegen is hen tot troost.
Juist op een plek die broos en teer en onzeker is,
kan zo’n zegen werken.
En dat mag ook ons tot troost zijn aan het begin van dit nieuwe jaar.
Hoe we dit jaar ook willen beginnen,
wie we ook willen zijn,
met welke hoeveelheid energie we hier ook zitten,
we mogen deze zegen ontvangen,
om daarna tot zegen te kunnen zijn.
Amen