Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

10 juli 2016

Gemeente van Jezus Christus,

Altijd als het verhaal van de barmhartige samaritaan
werd gelezen, identificeerde ik mij het meest met de
personen die een voor een langs kwamen en de in elkaar geslagen man
zagen liggen.
In gedachten zag ik mijzelf daar lopen, als een van die mensen die langskwamen.
Zou ík die man hebben geholpen? vroeg ik me dan af.
In veel preken die ik over dit verhaal hoorde werd die vraag ook
letterlijk zo gesteld: en jij, zou jíj hebben geholpen?

En dan dacht ik: ja. Dat zou ik wel hebben gedaan.
Iemand helpen geeft een fijn gevoel.
Ten minste dat herken ik in het dagelijks leven,
en in mijn werk.
Ik kijk naar mensen. Wat hebben ze nodig?
Wat kan ik doen?
Je zou kunnen zeggen: ik ben een gever.
Misschien herkent u zich daar ook in.

Maar hoe zit het met hulp vragen?
En met ontvangen?

Daarvoor moet ik u meenemen naar een ander verhaal.
In april had ik een week vakantie en toen las ik dit boek:
Rising Strong. Van brene brown, een amerikaanse sociologe,
die onderzoek doet naar schaamte, kwetsbaarheid en moed.
Ze beschrijft in het boek hoe ze, al heel jong, doorkreeg
dat je waardering van andere mensen ontvangt als je helpt.
Ze omschrijft hoe door de jaren heen de vraag ‘hoe kan ik hier helpen’
onderdeel werd van haar identiteit
en ook van haar eigenwaarde.

Op een avond ontmoet ze een zwerver.
Ze is aangedaan door zijn armoede,
en bied aan wat eten voor hem te halen.
Daar komt het niet van, de zwerver haast zich weg.
Voor hij wegrent ontmoeten hun ogen elkaar
en daarin leest zij de rauwe schaamte
en er overvalt haar een oncomfortabel gevoel
dat ze de dagen daarna niet kan plaatsen en ook niet weggaat.

En dat duurt hele tijd, totdat ze haar
demente oma die ze in het boek MeMa noemt, moet helpen
om in bad te gaan.
Ook Mema had in haar leven al veel mensen geholpen,
zwervers uit de buurt en rondtrekkende dagloners konden altijd
op een maaltijd rekenen.
Haar huis was gemarkeerd, zoals dat toen heette.
Zwervers maakten een markering in de straat om aan te geven:
hier is het veilig, de mensen zijn hier betrouwbaar.

Maar Me Ma zélf was een vrouw geweest met een bewogen leven achter de rug.
Arm, getrouwd, weer gescheiden, alcoholist geweest,
maar nooit bang geweest om om hulp te vragen, schrijft Brown.

En het was veilig bij Mema omdat ze begreep wat het was om afhankelijk te zijn.
Daar aan de rand van dat bad gebeurde er dit.
Brown schrijft: Mema leunde achterover in het bad, en sloot haar ogen. Ik hield haar hand vast. En natuurlijk had de dementie haar ongeremd gemaakt, maar het was niet de dementie die haar onbeschaamd en vrij maakte om haar hand te laten vasthouden, het was haar grootse hart, dat de waarheid begreep: we hoeven het niet allemaal alleen te doen.

En het was daar aan de rand van dat bad dat
Brene Brown ontdekte dat het niet het lót van de zwerver
was geweest dat haar een oncomfortabel gevoel had gegeven.
Maar dat het een spiegel was geweest waarin ze zichzelf had gezien,
haar geschiedenis, haar eigen worsteling met de verslavingsgenen die ze in zich voelde, haar angst om de controle kwijt te raken.
En daarmee haar eigen kwetsbaarheid.
De kwetsbaarheid die we allemaal hebben.
De angst om ook ooit om hulp te moeten vragen.

Als we geven aan iemand, of iemand helpen, is het vaak vanuit de gedachte:
die ander is ook een mens. Heeft misschien een baan gehad, een gezin,
die ander is net als wij.
Maar de waarheid is ook andersom. Wij zijn net als die ander.
Hun nood, is ook onze nood.
Hun kwetsbaarheid. Is ook onze kwetsbaarheid.
Ook wij zijn niet onfeilbaar,
ook wij hebben hulp nodig.

Misschien was het daarom juist de samaritaan die in het verhaal hielp.
De samaritanen die in die tijd werden gediscrimineerd, uitgekotst als tweede rangsburgers, minderwaardig.
Misschien was het daarom juist de samaritaan omdat hij wist wat het
was om kwetsbaar te zijn.

De christelijke traditie heeft altijd, terecht,
het belang van geven benadrukt.
Maar laten we ons ook vooral gaan oefenen in ontvangen!
Helpen is de ene kant. Maar ook ontvangen is een van de twee kanten van de medaille.
Helpen is moedig, maar om hulp vragen is dat ook.
En ik zou zelfs bijna durven zeggen dat
we niet echt weten wat geven is,
als we niet ook ervaren wat het is om te ontvangen.

Maar hoe?
Laten we daarvoor vooral kijken naar welke oordelen en vooroordelen er om dat hulp vragen heen zitten.
Want ook bij ons zijn sommige dingen met de paplepel ingegoten:
wie kent niet ‘Wie vraagt wordt overgeslagen?’
Maar hoe kunnen we iemand echt helpen, als we onszelf veroordelen als we om hulp moeten vragen?
Als we om hulp vragen associeren met schaamte?
En hulp geven met goed?

Ik zeg dit niet omdat dit makkelijk is.
Het is hartstikke moeilijk,
maar ik weet wel, de keren dat ik het liet gebeuren,
dat ik mij liet helpen,
dat er een ontspanning en een lichtheid was.
Het leven houdt niet op als jij het even niet kunt.
En in die ontspanning geef je eigenlijk ook weer iets aan de ander:
namelijk de mogelijkheid om te kunnen helpen.

Deze dienst heeft als titel: wie zorgt voor jou?
We zwaaiden achtste groepers uit, die
een nieuwe stap nemen in het leven.
En we vieren straks ook de belijdenis van Pauline.
In het belijden zitten zowel verantwoordelijkheid en overgave.
De verantwoordelijkheid is:
Ik wil een weg gaan door het leven, en ik kies déze weg.
De overgave is: Maar niet alleen.
Belijdenis geeft woorden
aan dat wat nog moeilijk is dan helpen waar nodig:
namelijk voor je laten zorgen.
Door het leven, door vreemden, door je familie,
door de gemeente, door God.
Het is een vieren van dat wat waarheid is: je hoeft het niet alleen te doen.
Vraag en er zal je gegeven worden. Altijd.

Amen