13 augustus 2017
Ik ben een oude, grote vis.
Sommigen zeggen dat ik een walvis ben
of een potvis
anderen zeggen dat ik nooit heb bestaan
en dat je mijn verhaal niet zo letterlijk moet nemen.
Maar ach, ik vertel het je hier,
dus zo erg kan het niet zijn.
Ik, ik zwem al meer dan 2000 jaar rond.
Er is niet zo veel waarover ik me druk maak,
het geluid van boven het water komt
hier onder niet zo hard binnen.
Alles komt hier tot rust, alsof het zweeft,
Het water is mijn thuis. Ik hou van de diepte,
van de kou en het donker. Ik weet dat dat niet voor iedereen
geldt. Dat jullie als mensenwezens ook bang kunnen
zijn voor het water.
Omdat jullie de bodem niet kunnen zien van de diepte,
omdat jullie bang zijn dat je dan nooit meer terugkomt.
Ik heb alles al een keer gezien,
en er is me niet zo heel veel bijgebleven
behalve dan misschien die ene keer
dat ik op weg naar ander voedsel
een man met de naam jona opslokte.
Ik vond zijn aanwezigheid niet fijn.
Zijn verblijf was onaangenaam.
Ik voelde zijn onrust de twee dagen,
alsof iets hem achter zijn vodden aanzat.
De onrust van een man op de vlucht. Voor wat wist ik niet.
Pas de derde dag werd het stil
doodstil
en klonk er plotseling vanuit mijn binnenste een lied
jona was een lied gaan zingen
of althans
zo klonk het af en toe
het ging maar door
het was heel heftig.
Door merg en been,
het was echt een lied vol wanhoop.
ik denk dat jona dacht dat zijn laatste uur
geslagen had.
Of misschien dat hij al in het rijk van de doden
terecht was gekomen,
vanwege het donker in mijn binnenste.
Ik herinner me dat ik woorden herkende uit het lied,
het was geen nieuw lied, ik hoorde flarden van oude psalmen,
oude teksten die ik eerder had gehoord,
die waren komen aanwaaien over het water van oervloeden,
over de rode en de dode zee,
over het water van meren.
Ik hoorde Jona schreeuwen om hulp en hoe zong tot God
een loflied over redding
met de wanhoop van de angst dat het
tegendeel wel eens waar zou kunnen zijn.
Alsof hij God wilde dwingen om hem ook hier
in deze diepte nog te zien.
Wat ik niet zo goed begreep, want voor mij was dat
niet meer dan een vanzelfsprekendheid dat God zich ook hier
bevindt, tussen alles wat zwemt en leeft,
hier in de stilte zonder woorden,
hier in de diepte van de aarde.
Maar goed dat wist ik
en dit menswezen nog niet.
En toen, misschien door dat lied,
voelde ik vanuit mijn binnenste
de aandrang om jona weer uit te spuwen.
Het land op. Het leven in. Het licht in.
Daarna bleef ik achter. Natuurlijk.
Hoewel het ook vreemd voelde en alleen, op een bepaalde manier.
Ik miste die vreemde man met zijn onrust.
Ik verdween terug de diepte in. Waar ik thuishoor.
Maar af en toe zwom ik een weg terug naar boven.
En staarde wat in de verte. Naar het land.
Waarom weet ik niet.
Van de vogels die hier wel eens een visje komen pikken
aan de oppervlakte van het water hoorde ik
hoe het Jona verder was vergaan.
Het blijkt dat hij inderdaad op de vlucht was geweest,
ik had dat goed gevoeld,
maar dat zijn ervaring met mij,
hier in de diepte, hem had aangegrepen,
dat hij zijn nieuwe kans had gegrepen,
en zijn doel uiteindelijk toch had gevonden
in een stad met de naam Nineve om mensen.
Er gaan zelfs verhalen rond dat de gal van mijn buik hem zo gebleekt had en verlichtte dat mensen wel naar hem moésten luisteren.
Maar dat geloof ik niet.
Nee, ik, ik zwem hier maar zo doelloos rond,
in dit grote water.
Af en toe vertel ik mijn verhaal. Zoals nu.
Ik zie jullie wel zitten.
Hier in deze grote ruimte, botsend en klotsend met mijn water.
Dit schip van de kerk, zoals dat heet,
is voor heel even jullie thuis.
Hier in het middenschip, tussen de twee zijbeuken,
treffen we elkaar voor even. Wat wonderlijk.
Ja.
En ik vraag mij af hoe het voor jullie is,
dobberend in deze tijd,
in deze diepte,
met flarden van oude teksten,
van woorden die van ver komen,
die aanwaaien over eeuwen en eeuwen.
Ik hoorde jullie ook zingen, over verdriet,
en wanhoop.
En ik vraag mij ook af hoe het jullie verder zal gaan
in dit schip en of jullie ook onrustig zijn
of juist niet
of schuilen hier voor iets, of op adem kunnen komen.
Of wachten op een nieuwe kans.
Voordat je straks weer naar buiten gaat.
Het land op. Het leven in. Het licht in.
Ik ben al oud en heb veel gezien. Men zegt wel eens dat iedereen
een doel heeft. Diep van binnen.
Mijn doel? Misschien was dat wel
die man die jona heette te dragen voor drie dagen.
Ergens moest ik dat doen. Het kwam bijna niet uit mijzelf.
Maar van boven. Of zoiets. Ik weet het niet.
Luister maar niet naar mij. Ik ben al oud en heb veel gezien.
Ik ben thuis in het water. In de diepte. De diepte
kan transformeren, mensen veranderen.
Omdat je juist als je bijna niets meer ziet, ineens scherper gaat kijken.
Ik wens jullie die diepte, hier in dit schip
dat ook al heel wat eeuwen vaart.
De diepte die doet zien.
En nieuwe kansen geeft.
Die diepte waarin je je doel hervindt,
een waarom, misschien.
Of in ieder geval een lied tot God.
Dan zeg ik amen, meestal, aan het eind van een verhaal,
omdat dat betekent: moge het zo zijn.