Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

20 juni 2010

Lezing uit de Brieven: I Timoteüs 1: 1-8
Lezing van het Evangelie: Lucas 8: 26-39

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Wanneer heeft u voor het laatst een brief geschreven? Een echte brief, geen bezwaarschrift naar de belastingdienst, of een klacht naar een of andere instantie. Een echte brief, op papier, met een pen die lekker schrijft. Dus ook geen krabbel op Hyves, een vriendennetwerk op internet. Of een reactie in een gastenboek van een website, maar een echte echte brief waarvoor je even moet gaan zitten, om na te denken wát je gaat schrijven, en hoe je je gedachten precies verwoordt.

Het is dat ik afgelopen week zelf een dergelijke brief geschreven heb naar een collega die met emeritaat gaat, dat ik deze vraag hier durf te stellen. Ik ben ook zo een van de e-mails en SMS berichten op de mobiele telefoon, vooral kort en heel snel. In de brief aan mijn collega heb ik een aantal goede herinneringen opgehaald. Ik heb hem ‘vrede en alle goeds’ gewenst voor zijn toekomst,
nu als predikant in ruste. Ik hoop dat mijn briefje door hem bewaard wordt – althans een tijdje, in een mapje onder het kopje ‘persoonlijke correspondentie’. Zoals ik zelf ook talloze dozen met brieven heb, in onze garage. De meeste correspondentie dateert uit de tijd dat wij in Zambia woonden, waar papieren post de enige communicatiemogelijkheid was. E-mail bestond nog niet, telefoon hadden we niet. Met een beetje geluk hadden we met een week of zes een reactie op onze brieven – niet kort en zeker niet snel!

De kinderen kregen een brief van de kinderen uit Efeze van 18 eeuwen geleden. We hoorden zelf zojuist het begin van de brief aan Timoteüs. Een brief die ongeveer in het begin van de 2e eeuw geschreven is, door …? Dan hebben we meteen een onduidelijkheid te pakken. De brief wordt toegeschreven aan Paulus, maar waarschijnlijker is het dat de brief van de hand van leerlingen van Paulus is. Het was in die tijd niet raar om de naam van de leermeester als afzender te gebruiken, om zo de brief gezag toe te kennen.

Globaal gesproken gaat de brief over voorschriften ten behoeve van het gedrag van een christelijke gemeente. Of anders gezegd: het gaat over (1) de levensstijl, over (2) de openheid van de gemeente
(worden er mensen buiten gesloten, of juist gastvrij ontvangen en opgenomen in het gemeenteleven)
èn (3) over de missionaire opdracht van de gemeente. Voor deze dominee die zich bezighoudt met gemeenteopbouw is deze brief dus verplichte kost.

Er zitten ook wel lastige punten in deze brief. Bijvoorbeeld dit: de organisatie van de gemeente wordt door de schrijver gestoeld op de hiërarchische structuur van het huisgezin in die dagen. Daarmee wordt er van alles gezegd over de positie van vrouwen, waar wij nu anno 2010 anders tegen aan kijken en ook beslist anders doen. Het is gemakkelijk en goedkoop om de brief als ouderwets en achterhaald terzijde te schuiven. Het is een kunst, een uitdaging om in de brief met zoveel eeuwen en traditie tussen de schrijver en ons, te ontdekken waar het om te doen is. De schrijver helpt ons door het zelf op te schrijven in vers 5: ‘Het doel van je opdracht, Timoteüs, is de liefde die voorkomt uit een rein hart, een zuiver geweten en een oprecht geloof.’

Hoe komen we deze liefde op het spoor? Dat is een continu leerproces rondom de Schriften,
voor de auteur zijn dat de boeken van Mozes, de Tora en als christelijke geloofsgemeenschap hebben wij daar het evangelie naast. De auteur beschrijft het vanuit zijn eigen ervaring dat hij hardhandig is aangeraakt door Gods ontferming: schokkend en overweldigend en daarmee hernieuwd de bron voor zijn verstaan van de boodschap van God. De Paulus-figuur is gegrepen door de liefde van God, en daarmee schudde zijn hele bestaan op z’n grondvesten – was hij immers niet de hartstochtelijke bestrijder?

Hoe radicaal kan God ingrijpen in je bestaan? Nuchtere Nederlanders als wij zijn, moet het ook weer niet te gek worden. Het verhaal uit het evangelie naar Lucas laat juist wèl deze radicaliteit zien, in zo’n ver-wonderverhaal rondom het meer van Galilea.

Plaats van handeling deze keer: de overkant, Jezus gaat een grens over. Hij ontmoet in onrein land,
een onreine man op een onreine plaats, bezeten door demonen, en dus onrein, èn er is ook nog eens sprake van onreine dieren: zwijnen.

Jezus is nog maar nauwelijks het schip uit of er dient zich al iemand aan. Een man die niet in een huis kan wonen, die geen kleding op zijn huid kan verdragen. Temidden van de dood leeft hij een doods bestaan. Zo ervaart hij het zelf en de mensen om hem heen ook. Wat is de waarde van dit getergde en moeilijke bestaan? Zijn lichaam en geest zijn tot bezet gebied geworden, het lijkt alsof hij zelf niets meer in te brengen heeft.

Juist deze mens zoekt Jezus op. Jezus laat zich niet uit het veld slaan, ook niet als de weerstand groot is en als er uit zijn mond klinkt: ‘wat moet ik met u? Jezus, zoon van de allerhoogste God?’ Jezus komt dichtbij, te dicht bij want zo komt immers niemand meer bij hem in de buurt, voor zijn en andermans veiligheid wordt hij regelmatig in de boeien geslagen.

Jezus gaat nóg verder, hij nadert niet alleen deze mens, komt in zijn leefwereld naar hem toe,
hij doet nóg meer. Jezus vraagt naar het diepste van deze mens, met de woorden: wie ben je?
Hoe heet je? Jezus vraagt naar zijn naam. Je naam is meer dan hoe je heet en aangesproken wordt.
Het gaat over je leven, het laat zien wie je bent, het is de betekenis die je aan jouw bestaan geeft. Met je naam kun je geroepen worden, door de mensen, en ook door God.

De man noemt zichzelf legioen, de naam van een Romeinse legereenheid van wel 6000 manschappen. Zoveel zijn er, zoveel stemmen, zo groot is de bezetting. Met deze naam maakt hij duidelijk hoe groot zijn angst is en dat is het keerpunt in zijn verhaal. Naast dat legioen de naam van de demonen vormt die hem teisteren, is er ook de wens dat de Romeinse bezetting – de legioenen – zal verdwijnen, net als de varkens in het meer, net zoals de Egyptenaren in het water van de Rode Zee. Leven opnieuw.

Door het noemen van zijn naam is de anonimiteit opgeheven, met zijn naam klinkt zijn verhaal, hoe naar en verdrietig ook. Zijn onmacht, zijn onvrijheid mag er zijn. Nu wordt eindelijk duidelijk waaraan en hoezeer hij lijdt. Het doet er niet toe wat voor psychiatrische aanduiding hij heeft. Ik heb er geen verstand van en belangrijker nog: dat is voor het evangelie niet van belang.

Jezus laat in woord en daad zien wat de Naam van God betekent: ‘ik zal er zijn voor jou’ ook in jouw bezet land, in jouw bezette geest. ‘Legioen’ erkent de macht van Jezus, zoon van de allerhoogste God. Er is een bres geslagen. In dat licht en vanuit deze Naam komt er een einde aan de bezetting,
aan de onvrijheid, aan de banden die een mens gevangen houden. De uitsluiting en eenzaamheid worden opgeheven. Je bent meer, voor God, voor Jezus en hopelijk ook voor mensen. Je bent een geliefd mensenkind, je bent meer dan je leed, meer dan je ziekte. Je bent een mens met een eigen naam.

Dat is de weg die wij mensen ook met elkaar kunnen gaan, dat wij meer zijn dan het leed dat ons treft,
meer zijn dan wat de buitenkant laat zien. Dat we al wat vreemd is niet buitensluiten, maar opnemen in ons midden. Een kwetsbaar mens is kostbaar.

Dat is geen gemakkelijke weg en we zien dat ook in het verhaal. Mensen zijn opnieuw bang: de verandering is onbegrijpelijk en vreemd.

Lucas noteert het voor ons. Hij zit er, met kleren aan, aan de voeten van Jezus. Hij is leerling geworden, hij belichaamt zijn bevrijding en genezing. Hij belichaamt het nieuwe leven. De omstanders zien een ander mens, iemand in wie de storm is gestild, die werkelijk tot rust is gekomen. Het maakt hen onrustig, hoe kan dit gebeuren, weet je nog hoe erg het met hem gesteld was en nu dit?

De bevrijding van deze mens, door deze Jezus, blijft niet zonder gevolgen. Een aantal omstanders heeft te maken met een economische crisis: hun kudde zwijnen is weg. In hun verontwaardiging en ontzetting over wat er is gebeurd, zijn juist zij getuigen van Jezus die redt in Gods naam.

De man wil bij Jezus blijven, maar hij moet in zijn eigen land blijven. Juist hij is nu de aangewezen persoon om die andere bange en in zichzelf gekeerde mensen dáár te laten zien dat het anders kan.
Hij is het levende en sprekende voorbeeld van bevrijding. Hij gaat weer op weg, terug naar de stad en vertelt en vertelt en zijn verhaal bereikt ook ons. Over de eeuwen heen mogen wij horen welke kracht er ligt in die Naam: ‘Ik zal er zijn voor jou’. Zo wil zij zijn voor elk van ons, in goede en in kwade dagen,
in woord en daad. Temidden van chaos en onrust vraagt Jezus aan ons: wie ben je? hoe heet je?

Ik begon met een brief, een echte echte brief, waarvoor we ècht ‘ns gaan zitten om deze brief te schrijven. Een brief aan onszelf, aan onze kinderen, aan kleinkinderen misschien, ook al zijn ze er niet, of aan onze nichtjes en neefjes, de volgende generaties. Durven we eerlijk te schrijven waardoor wij bezet zijn, bezeten zijn? Ons werk, onze agenda, de verplichtingen en de verwachtingen, alles wat ons dol en doodmoe kan maken.

Misschien houden we ruimte over om iets te vertellen over bevrijding en genezing, over de liefde van God die ons bestaan op z’n kop zet. Hebben we ruimte voor een klein loflied, op de naam van Jezus: de Heer die redt. De vreemde man uit het land aan de overzijde gaat ons daarin voor.

Amen