Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

26 september 2021

Psalm 84, preek van ds. Marnix van der Sijs

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Ik was als kind gefascineerd door één regel uit de oude berijming van Psalm 84:
De zwaluw legt haar jongskens neer in 't kunstig nest bij uw altaren.
Ik vond het een rare zin.
Zwaluwen leggen immers eitjes, het zijn geen zoogdieren.
En wat een 'huis' van de mus was, zag ik niet voor me. Dat was verwarrend.
Maar ja, als het in de Bijbel stond ….
U hoort het, toen was het Schriftgezag onbetwijfeld...
Die nesten van die zwaluwen, ja dat klopte wèl weer,
die waren ook kunstig geplakt onder de dakgoot van de kerk aan de Wilhelminastraat in Enschede.
De tuin waar ik speelde grensde aan het terrein van de kerk en ik heb op warme zomeravonden veel naar de zwaluwen gekeken.
Inderdaad, het werd pas echt zomer als de eerste zwaluwen rond de kerk scheerden.
Toen de nieuwe Psalmberijming uitkwam, was de vertaling veranderd.
De zwaluwen legden hun jongskens niet meer neer,
maar hun jongen waren in veiligheid.
Ook mooi, maar toen waren die kunstige nesten weer verdwenen.
De NBG-vertaling en ook de Nieuwe Bijbelvertaling laten de zwaluw haar jongen in het nest leggen en dat staat er in het hebreeuws ook.

De psalmen behoren tot de liederen en de gebeden van Israël.
De beslissende invloed die de psalmen op de kerken van de reformatie hebben gekregen, is te danken aan het feit dat ze berijmd waren en dus als lied gezongen konden worden.
Het gevolg is dat ik de berijmde psalmen beter ken dan de onberijmde psalmen.
Want Psalmversjes leerde ik uit mijn hoofd.
Op maandagmorgen moest je ze kunnen opzeggen.
De berijmde tekst, melodie, de orgelbegeleiding en de kracht van de herhaling maakten de psalmen tot onverwoestbare bronnen van geloof voor generaties protestanten.
In mijn eerste gemeente, dat was Weesp, was ik ook verpleeghuispastor.
Ik heb daar heel wat gezongen.
Met groepen, maar ook naast bedden voor mensen die met het gesproken woord onbereikbaar waren.
Op een keer zong ik coupletten van Psalm 84 in de oude berijming, voor een mevrouw die nooit meer iets zei.
Ze kon of wilde niet meer spreken.
"Zelfs vindt de mus een huis, o Heer!
de zwaluw legt haar jongskens neer
in 't kunstig nest bij uw altaren.
Bij u mijn koning en mijn God, 
verwacht mijn ziel een heilrijk lot,
geduchte Heer der legerscharen!
Welzalig hij, die bij U woont...
Toen gebeurde het, heel zacht, maar verstaanbaar sprak zij: "gestaag U prijst en eerbied toont."
Ik schoot in de lach en daarna stonden de tranen in mijn ogen.  
Er gebeurde iets.
Er was communicatie.
Het stroomde even tussen mij en haar.
Zij sprak!
Die laag van haar geheugen bleek te mobiliseren en bracht haar tong en misschien ook wel haar hart in beweging.

Ervaringen van vroeger en nu kunnen door de tekst van de psalm, verwoord worden.
Het kan er uitbundig of ruig aan toe gaan in de psalmen.
Want het gaat niet om de redelijkheid of logica.
De dichters geloven dan weer wel en dan weer niet.
Maar altijd blijft daar het onuitroeibare verlangen.
Hartstochtelijk verlangen naar recht en vrede,
verlangen naar een antwoord van God,
verlangen naar troost.

Psalm 84 is een liedje van verlangen van reizigers onderweg.
"Van verlangen smacht mijn ziel naar de voorhoven van de Heer. 
Mijn hart en mijn lijf roepen om de levende God."
De dichter is een pelgrim op weg naar de tempel in Jeruzalem.
De reiziger verlangt naar het moment waarop hij zijn voeten over de drempel van het godshuis zal zetten.
Hij verlangt naar de levende God.
Zijn woorden, in gestileerde vorm, zijn herkenbaar
hier en nu.
Soms trek je plotseling door dor en onherbergzaam gebied.
Soms ben je de weg zelfs kwijt.
Kun je je verloren voelen.
 "Van verlangen smacht mijn ziel."
In de oude berijming  'bezwijkt' die ziel zelfs.
Meer dan tweeduizend jaar later dicht Huub Oosterhuis:
"Wij branden van verlangen tot alles is voltooid. "
(Gez. 489:6)
Aangekomen op de voorhof van de tempel ziet de pelgrim de drommen mensen die hier al verzameld zijn.
Hier vinden ze een thuis, zoals de zwaluw en de mus.
De zwaluwen nestelen tussen de stenen van het brandofferaltaar in de voorhof.
De pelgrim ziet nestelende vogels.
En dat raakt hem.
Als er plaats is bij God voor een mus en voor de zwaluw, dan is er zeker een thuis voor die pelgrim.
Die pelgrim is aangekomen, heeft zijn bestemming bereikt, al is het maar even.

De theoloog Noordmans groeide op op een boerderij.
Hij schrijft "hoe wij 's avonds bij het afsluiten van bepaalde deuren er rekening mee hielden of de zwaluw al binnen was. 
Ook zij scheen zich daarvan bewust en liet dan niet lang op zich wachten."
Respect voor al wat leeft, ook voor de vogels, ook voor dieren die geen economisch nut hebben.
Mij spreekt dat beeld van die zwaluwen en mussen erg aan. Maar dat kan ook heel anders liggen.
De dichter Ed Hoornik vergelijkt zichzelf niet met een sierlijk scherende zwaluw, maar met een vleermuis.

"En ik voel mij als een vleermuis hangen
omgekeerd en voor mezelf ten spot,
maar dan flakkert weer het zielsverlangen
en door 't donker fladder ik naar God."

Juist als je leven op z'n kop staat en het zelfvertrouwen totaal weg is, dan kan het verlangen de motor zijn die je in beweging zet om zelfs in het donker naar God te fladderen.

Terug naar die pelgrims in de tempel.
De priester en de levieten prijzen de pelgrims gelukkig:
"Gelukkig wie bij u hun toevlucht zoeken, 
met in hun hart de wegen naar u toe."
Gelukkig zij die de pelgrimsreis in hun hart hebben.
Da's mooi.
God laat zich kennelijk niet binden aan één plaats.
Je hoeft er niet perse voor op reis.
Je hoeft er niet perse voor naar de tempel.
Ook in het gewone leven kan gespeurd worden naar tekenen van de aanwezigheid van God.
Thuiskomen bij God is niet aan een bepaalde geografische plaats gebonden.
Ja het kan in Jeruzalem of Santiago, in Taizé,
op Terschelling, maar ook tussen Weesp en Driemond.
"Gelukkig wie bij u hun toevlucht zoeken, 
met in hun hart de wegen naar u."
Gelukkig dus de mensen die blijven zoeken.
Gelukkig dus de mensen die blijven verlangen.
Het zijn mensen die onvanzelfsprekende dingen doen. Het zijn de 'stillen in den lande' die het gebed gaande houden, niet omdat het hen iets oplevert,
maar omdat het goed is om te doen.
Het zijn mensen die niet de ervaring forceren,
maar die het zo maar gegeven wordt.
De pelgrim van Psalm 84 is door dalen van dorheid gegaan om voor God in Sion te verschijnen,
die dalen van dorheid horen nu eenmaal ook bij het leven.
Die dalen zijn onvermijdelijk, dat is ons lot.
'Hij neemt voor lief ons onvermogen en zaait zijn naam in onze diepste dromen.'
Het is een vuurtje in ons dat schijnbaar kan uitdoven.
Je kunt je koud voelen en stram en teleurgesteld.

Tot de wind komt en dan blijkt er, diep onder de as,
een vonk aanwezig blijkt.
Aangeblazen door de wind wordt het vuur herboren.
Onder de buitenkant, vaak diep verscholen,
ligt het verlangen van de ziel, als een vonk onder de as.
Vaak weten mensen niet eens dat ze die vonk in zich hebben.
Maar wie die vonk eenmaal heeft ontdekt en ervaren heeft hoe die aangeblazen kan worden,
weet hoe dat voelt, zelfs door een crisis heen.
"Was ons hart niet brandende in ons?",
zo vragen de reizigers uit Emmaüs elkaar.
Verlangen naar God had die pelgrims doen optrekken naar Jeruzalem.
Na de crisis waren ze terug gegaan naar huis.
De opgestane loopt met hen mee en ze hebben er pas achteraf woorden voor.
"Was ons hart niet brandende in ons?"
Onderweg kan het gebeuren.
Langs de pelgrimsweg naar Santiago de Compostella in Noord-Spanje staat hoog, een groot kruis.
Het is het 'Cruz de ferro.'
Rond dat kruis liggen ontelbare stenen.
Bijna iedere pelgrim die langs komt legt een steen aan de voet van dit kruis.
De steen die wordt neergelegd staat symbool voor de ballast die een mens met zich mee kan dragen.
Soms lukt het die last af te leggen, of wat lichter te maken.
Om lichtvoetiger dan daarvoor je weg te hernemen.
"Genade en glorie schenkt de Heer, zijn weldaden weigert hij niet aan wie onbevangen op weg gaan"
(vers 12). Op weg gaan, doen, op hoop van zegen.
Niet alleen met te zware stenen blijven rondzeulen.
Hulp zoeken.
Kwetsbaarheid durven tonen.
"Heer van de hemelse machten, gelukkig de mens die op u vertrouwt"  zingt de pelgrim tot slot.
Dat vertrouwen voeden met elkaar, aan elkaar, daarvoor  zijn wij hier.
Oefenen in vertrouwen.

Tot slot.
'Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een woning.'
Sommige mussen moeten daar wel voor knokken.
In de puinhopen van Rotterdam werd na de bevrijding ook de Laurenskerk herbouwd.
Toen de dwarsbeuk hersteld was, werd de kerk  feestelijk geopend door koningin Juliana.
En daar vloog op die 24e oktober 1959 in de kerk ineens een ongenode gast.
Een mus.
Mannen in jacquet gingen met collectezakken aan die lange stelen op jacht.
Maar zo vang je geen mus.
De voorzitter van de kerkenraad, dat was de vader van Karel Eykman, de verteller van het verhaal,
besloot het beestje te laten vliegen.
"Die is ook door God genodigd," zei hij.
De volgende dag stond niet de herbouwde kerk op de voorpagina van de krant en ook niet de koningin,
maar de mus.
De enige mus die de voorpagina van de NRC haalde.
Zo moet het zijn in een huis waarin naar God verlangd wordt.
Daar wordt helemaal niks gevangen en al helemaal niet met een collectezak.
Daar mag je je thuis voelen met al die andere vreemde vogels.
En ook als je je als een vleermuis voelt, omgekeerd en voor jezelf ten spot.
Daar wordt misschien gevonden.
Daar wordt in elk geval gezocht.
amen.