Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

31 december 2021

Eervol ontslag
overweging bij Lucas 2,21-40
(Klaas Holwerda, Weesp, Laurenskerk, avondgebed oudejaarsavond, 31 december 2021)
Ze doen bijna denken aan twee peetouders: Simeon en Anna met het kindeke Jezus. Op het schilderij van Rembrandt. Maar ook in het evangelie dat hier zojuist klonk.
Zoals het binnendragen van dat kind in de tempel toch onwillekeurig doet denken aan een doopmoment: dit kind van ons, wij hebben het van U ontvangen, wij geven het U uit uwe hand (Lb.778:1).
Zo treden Maria en Jozef dit verhaal binnen. Niet maar om hem aan de Heer voor te stellen. Zo van: dit is hem dan. Maar om hem voor de Heer te stellen (Lc.2,22).
Zoals ooit in een ander oud verhaal uit de Schriften Hanna dat had gedaan met Samuël, dat hartstochtelijk afgebeden kind (1Sm.1,10-11): hem ter beschikking van de Eeuwige stellen, in zijn dienst, alle dagen van zijn leven (1Sm.1,24-28).
Raakt het niet aan het besef: niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, aan Een die groter is dan wij behoren wij toe? (Rm.14,8) Het besef dat ieder van ons een eigen roeping heeft, die aan ons leven betekenis verleent? Het besef dat wij niet zo maar een eind weg leven, maar ons leven -hoe ingewikkeld het soms ook in elkaar zit- leven coram Deo: voor het aangezicht van God?
En dan voegen zich de gestalten van Simeon (Lc.2,25) en Anna (Lc.2,36) in het tafereel. Twee gestalten met een lange staat van dienst voor het aangezicht van de Eeuwige. Een levenslange toewijding en eredienstvaardigheid (Lc.2,37). En het hart van die toewijding en eredienstvaardigheid is misschien wel, dat ze in tijden waarin donkere wolken zich samenpakten, tijden met weinig licht aan de horizon, de hoop overeind hielden: de hoop op een ervaring van bevrijding (Lc.2,30), de verwachting van troost (Lc.2,25), tegen alles in.
Dat zit niet alleen in grote, maar ook in kleine dingen. Dat zij zich bijvoorbeeld niet neergelegd hebben bij de verspeelde positie van Simeon onder de twaalf stammen van Israël (Gn.49,5-7) of bij de achterhoedepositie van Aser, de stam waaruit Anna stamt (Gn.49,20). Dat zij hun dagen niet zijn gaan slijten in wanhoop of verbittering, maar het lied van hoop en troost bleven zingen.
Simeon en Anna. Roepen ze niet herinnering op aan Zacharias en Elisabeth, aan Abraham en Sara? Gevorderd in hun dagen (Lc.1,7; 2,36) en naar het leek op dood spoor geraakt. Allemaal verhalen waarin de toekomst op het spel staat, niet alleen de persoonlijke toekomst, maar die van de mensheid en de aarde.
In dit kind, dat zij voor even in hun armen mogen sluiten, zien zij de toekomst oplichten. Dit kind kan het verschil maken, zo beseffen zij.
Anna die misschien nog wel het meest doet denken aan haar naamgenoot Hanna. Dwaze moeders die hier beneden de roep om recht niet opgeven. En Simeon die misschien nog wel het meest doet denken aan Mozes in zijn levensavond, wanneer hij vanaf een berg veelbelovend het land ziet liggen waarin hij zelf niet meer zal binnen trekken? (Dt.34,1-4) Het land zien liggen, een kind voor even in je armen sluiten, een geleefde taak overdragen en bij een nieuwe generatie in goede handen weten: dat is voor hem genoeg om los te kunnen laten en eervol ontslag te vragen van trouw vervulde dienst (Lc.2,29).
Rembrandt heeft Simeon steeds opnieuw geschilderd en vaak met trekken van het gezicht van de schilder zelf. Herkende hij zich in de bijna blinde aartsvader op de drempel van de dood, die in zijn bevende handen het kind draagt (Lc.2,28) en, al bijna aan de aarde ontheven, in geestvervoering toekomst gewaarborgd ziet?
In kloosters en waar ook maar het
getijdegebed beoefend wordt, klinkt
het lied van Simeon in de completen,
in de late avond, vlak voor het slapen
gaan. Om daarmee een geleefde dag
uit handen te geven. Zo kunnen wij
leren niet alleen eenmaal een geleefd
leven uit handen te geven, maar ook
vanavond een geleefd jaar en elke
avond een geleefde dag.
gebeden
God van ons leven
die er voor ons was
en na ons zijn zult,
Gij die ons
van uur tot uur,
van dag tot dag,
van jaar tot jaar
in uw bescherming behoedt:
wij bidden
met woorden ons aangereikt:
Onze Vader in de hemel,
uw naam worde geheiligd,
uw koninkrijk kome.
Uw wil geschiede
zoals in de hemel ook op aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij onze schuldenaars vergeven.
En leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
Want van U is het koninkrijk
en de kracht en de heerlijkheid
in eeuwigheid. Amen.
Als de dag begint te doven
en de zon mij niet meer ziet,
als de schemering gaat komen
en ik stil word van verdriet,
als de nacht valt en mijn vogel
niet meer opdaagt met een lied –
na mijn duisternis Uw licht
na mijn zwijgen Uw gedicht.
(Jaap Zijlstra)
Hoor in de stilte
van deze avond
en van de nacht die komt
wat een ander
niet voor ons zeggen kan,
het woordeloze bidden
buiten deze muren ook
en de taal van
de kaarsen die wij branden:
……
Zo bidden wij:
Blijf bij ons,
want het is avond
en de nacht zal komen.
Blijf bij ons
en bij uw ganse kerk
aan de avond van de dag,
aan de avond van het leven,
aan de avond van de wereld.
Blijf bij ons
met uw genade en goedheid,
met uw troost en zegen,
met uw woord en sacrament.
Blijf bij ons
wanneer over ons komt
de nacht van beproeving en van angst,
de nacht van twijfel en aanvechting,
de nacht van de strenge, bittere dood.
Blijf bij ons
in leven en in sterven,
in tijd en eeuwigheid. Amen