28 februari 2016
Oculi, derde zondag in de veertig dagen
Exodus 6: 2-8; Lukas 13: 1-9
Gemeente van de Heer,
Natuurlijk hadden de kranten er vol van gestaan. Stel dat er kranten waren geweest. Natuurlijk. De hele stad praat over niets anders. Want hoe is het toch mogelijk! Hoe heeft dit kunnen gebeuren! Achttien onschuldige mensen zijn om het leven gekomen stomweg omdat ze op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren. Alleen maar omdat ze precies tóen langs de toren bij Siloam liepen toen die totaal onverwacht instortte. Achttien onschuldige slachtoffers. Nou ja, wat zeg je? Totaal onverwacht ingestort? Hadden de verantwoordelijke instanties niet moeten weten dat die toren op instorten stond? Toch?! Waarom weet de overheid zulke totaal onnodige ongelukken niet te voorkomen? De mensen vinden het een schande. De burgemeester gelast een diepgaand onderzoek. Hij belooft dat de onderste steen boven zal komen. Ja, dat was nou juist gebeurd.
Er gebeuren trouwens wel meer verschrikkelijke dingen. Vol afgrijzen vertellen de mensen elkaar hoe het is afgelopen met een groepje mannen uit Galilea. We weten niet waarom die op weg waren naar Jeruzalem. Misschien wel om de vruchten van het vierde jaar aan God op te dragen in de tempel. Wie weet. Of misschien waren het echte guerrillastrijders voor een vrij en onafhankelijk Israël. Hoe dan ook, de Romeinse inlichtingendienst had ze meteen in de smiezen. Nou, dan weet je het wel. Ze waren afgemaakt. Zonder enig pardon waren ze allemaal afgeslacht.
Het was een verschrikkelijke tijd weet u. Tientallen jaren zal het verzet ondergronds broeien tot aan de eerste grote joodse opstand. Die zal vier jaar duren van 66-70 en bruut, genadeloos wordt het verzet door de Romeinen gebroken. De tempel verwoest. Het is je reinste terreur. Zoals vandaag IS zijn executievideo’s op Internet zet om doodsangst in het hart van de mensen te zaaien en zo de mensen te onderdrukken, zo werden tallozen afgeslacht. Mannen uit Galilea. En altijd gaat absolute macht met totaal cynisme gepaard. Om het de Joden nog eens extra in te peperen had Pilatus in de tempel het bloed van de Galileeërs vermengd met de offers die ze hadden willen brengen. Waarom? Om het volk te vernederen, diep te vernederen. Alleen maar daarom. Terreur. Het was een verschrikkelijke tijd.
En dan gaat een mens zich vragen stellen. Dat kan niet anders. Hoezo? Hoezo, God? Waarom dit onafzienbare, dit eindeloze geweld? Het kan niet anders wanneer je bewust in deze wereld wilt staan, dan komen de vragen. Hebben we het zó slecht gedaan, God, dat dit ons overkomt? De mensen gaan zich vragen stellen over –mag ik het woord noemen? – vragen over zonde. En in Israël betekent zonde dat mensen afwijken van de weg van Mozes en de profeten. Dat is zonde. Vorige week stonden ze nog samen met Jezus op de berg: Mozes en Elia, de wet en de profeten. En ik denk aan het verhaal van de rijke man en de arme Lazarus. Een paar hoofdstukken verder. Lukas 16. Na zijn dood vraagt die rijke man aan Abraham om Lazarus terug te sturen naar de aarde om zijn vijf broers te waarschuwen: doe recht aan de armen. Maar Abraham zegt: dat hoeft niet! Want zij hebben Mozes en de profeten. Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, dan luisteren ze ook niet naar iemand die uit de doden is opgestaan. Die rijkaards vroegen niet naar de weg van Mozes en de profeten. Anders zouden ze wel hebben omgekeken naar de arme sloeber die op hun drempel lag. Maar als je niet naar Mozes luistert, dan helpt zelfs de opstanding uit de dood niet. Dat zegt Jezus.. En díe weg verlaten, dat is zonde. En de mensen vroegen zich af: zijn we dan zó ver afgeweken dat onschuldige mensen moeten sterven onder het puin van een toren die instort? Zijn we zó ver weg van God weg gedwaald dat zelfs de offers in de tempel worden vermengd met mensenbloed om ons te vernederen?
Het kan niet anders maar wanneer je om je heen kijkt, dan stel je jezelf vragen. Lukas 13 brengt ons vandaag naar een trits van vragen over zonde, over schuld, over oordeel en over straf. Want die waren er natuurlijk, die mensen. En het zijn heus hele vrome mensen. Diep gelovig. Ze zien een rechtstreeks verband tussen zonde, het afwijken van de weg, de schuld die een mens daardoor op zich laadt en de straf die dan volgt in het oordeel om die schuld te boeten. Zij zeggen: wat een mens overkomt in het leven dat heeft’ie in principe aan zichzelf te wijten. Het kwaad in deze wereld is een straf van God die nodig is om onze schuld te betalen. Van de watersnoodramp in Zeeland tot aan de varkenspest in Kootwijkerbroek, er zijn altijd wel vrome dominees die zeggen: het zou niet gebeurd zijn wanneer de mensen maar hadden geluisterd naar God en zijn gebod.
Nou ja, dat is dus de vraag waarmee in Lukas 13 de mensen bij Jezus komen. Is er een onomkeerbaar, onverbrekelijk verband tussen zonde en schuld en oordeel en straf? Wel, als ik het goed begrijp dan keert Jezus óm wat voor sommigen onomkeerbaar is. Ja, er is een verband. Maar dat loopt niet als een onomkeerbaar noodlot van zonde en schuld naar straf en eeuwig oordeel. Hoe zou dat nou kunnen? Denk je echt dat deze Galileeërs slechtere mensen waren dan alle ándere Galileeërs? Zodat zij dit verdiend hebben en de anderen niet? Jezus was zelf een Galileeër. Of dat die inwoners van Jeruzalem die domweg op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren, denk je dat die zondiger waren dan alle andere inwoners van Jeruzalem die die dag toen de toren van Siloam instortte toevallig ergens anders waren? Denk je dat de kinderen die dagelijks verdrinken in de zee tussen Turkije en Griekenland slechtere mensen zijn dan de mensensmokkelaars die hen en hun ouders in rubberbootjes zetten en van hun handel stinkende schatrijk worden? Ja, er is een verband. Maar dat zijn jullie zelf, zegt Jezus. Want jullie zijn zoals zij. Denk niet dat jij beter bent dan al die kleinen die verkruimeld en al die weerlozen die vermalen worden. En dat God jou daarom in Nederland laat wonen en niet in Syrië?
Ja, er is een verband. Maar het leidt niet rechtstreeks van het kwaad in deze wereld naar de eeuwige straf van God. Het leidt tot de vraag naar jouw eigen verantwoordelijkheid. Want wanneer jullie je niet omkeren, zegt Jezus, dan zul je op dezelfde manier omkomen. Tot twee maal toe klinken die woorden. Voor alle Galileeërs en voor alle inwoners van Jeruzalem, voor iedereen kortom die denkt dat ‘ie beter zijn dan de slachtoffers. Wat een ander overkomt is niet een verdiende straf. Dan was jij ook al lang gestraft. Wat een ander overkomt is een beroep op jouw verantwoordelijkheid: Hoe kan ik mij keren tot de weg van Mozes en de profeten? Want ik ben zoals zij. En wie naar dát inzicht niet leeft, dan zal ook zelf omkomen.
Misschien hebben de mensen die het Lucasevangelie samenstelden wel gevonden dat het verhaal hier niet mee kon eindigen. Dat wij ook zelf kunnen omkomen, kunnen geoordeeld worden wanneer je je niet keert tot wie is zoals jij. Wie zal nog behouden worden, vroegen de discipelen ooit? Misschien dat daarom de gelijkenis van de vijgenboom aan de woorden over het oordeel is toegevoegd. Tot drie maal toe komt de eigenaar van de wijngaard kijken of er al vruchten aan de vijgenboom groeien. En in het vierde jaar roept hij: Waardeloos ding, die boom. Totaal vruchteloos. En dan komt het oordeel: hak maar om.
Maar let op je tellen. Want volgens de wet van Mozes -in Leviticus 19 om precies te zijn- krijgt een boom drie jaar de tijd om te groeien. Om sterk te worden. In die drie eerste jaren zijn de vruchten, zo staat er letterlijk, onbesneden. Dus de eerste keer dat de landbouwer mág komen om te oogsten, dat is al het vierde jaar. En de vruchten van het vierde jaar, zo zegt Leviticus, die zijn voor God. Want je zult weten dat de aarde en haar volheid van de Heer zijn. En niet van jou. Je brengt daarom die vruchten of de opbrengst daarvan, dat mag ook, naar het heiligdom om er daar met dank en vreugde van te genieten. En pas vanaf het vijfde jaar zijn de vruchten voor de eigenaar. En wanneer je dan nóg een keer komt, dan zijn we al in het zesde jaar. Twee maal drie jaar. Twee maal de wettelijk voorgeschreven termijn. De gelijkenis zegt: God verdubbelt zijn geduld met ons. God is dubbel en dwars bereid om te wachten en te zien of wij bereid zijn onze verantwoordelijkheid voor ons mens-zijn op ons te nemen. Of we vruchten dragen. Ja zelfs, op verzoek van de hovenier, nog één jaartje extra. Twee maal drie plus één… is zeven. En dat is altijd voldoende. Er is meer dan voldoende tijd om óm te keren. Wij bestaan dubbel en dwars, zelfs meer dan dat, in Gods geduld. Hij zoekt ons al een leven lang.
En pas dan, wanneer wij Gods geduld boven elke denkbare maat hebben getergd en miskend, pas dan zegt Hij: hak maar om. Niet omdat zonde, schuld, straf en oordeel een onomkeerbaar noodlot zijn. Maar omdat ooit het moment moet komen dat wij ons voor God verantwoordelijk weten. Kennelijk kun je dat moment voorgoed voorbij laten gaan. Maar de mogelijkheid om ja te zeggen is er altijd. Amen.