Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

3 april 2016

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Ik zag afgelopen week een filmpje van de toestand in het vluchtelingenkamp Idomeni. Duizenden tentjes op de grens van Griekenland en Macedonië, bewoond door mensen die hun moederland ontvlucht zijn, kinderen, zwangere vrouwen, uiteengerukte families, veelbelovende jonge mensen en machteloze vaders. Hun thuis ontvlucht omdat het daar geen leven meer was, hopend dat er in Europa een nieuw thuis te vinden zou zijn, Europa, het land dat overstroomt van melk en honing, het land waar iedereen het goed heeft, genoeg welvaart om van uit te delen. Maar het filmpje liet eigenlijk alleen de hopeloosheid zien. De desillusie van al die mensen, de moed verloren, de hoop opgegeven.

Aan die mensen en die beelden moest ik denken bij het verhaal van de mannen die op weg zijn naar Emmaüs. Twee mannen die in de hoop hadden geleefd dat Jezus van Nazareth hun volk zou bevrijden. Ze hadden al gedroomd van een schitterende toekomst, een vrij land. Maar die hoop was totaal vernietigd. Hun grote voorbeeld was door toedoen van de leiders van hun eigen volk ter dood gebracht op de vreselijkste manier die je je maar kunt voorstellen. De hoop was veranderd in desillusie, in moedeloosheid, geëindigd in hun vertrek uit Jeruzalem.

Je proeft die moedeloosheid bij de mannen in hun woorden. ‘Wij leefden in de hoop…’ zeggen ze. We hadden gehoopt dat… maar het is niet gebeurd.

We hadden gehoopt dat er in Europa een nieuwe toekomst zou zijn voor ons. We hadden gehoopt dat mensen wel zouden willen delen van hun rijkdom. We hadden gehoopt dat we tegen deze tijd wel een goede partner hadden gevonden. We hadden gehoopt dat ons bedrijf nu wel succesvol zou zijn. We hadden gehoopt dat ons kind het goed zou doen op school. We hadden gehoopt dat onze kerk het wel zou redden. We hadden gehoopt dat we nu wel eens zouden weten hoe het leven in elkaar zit.

Maar het gebeurt niet. Mensen stellen teleur, de politiek stelt teleur, structuren stellen teleur, onze geliefden stellen teleur, de economie stelt teleur, wijzelf stellen teleur. Wij hadden gehoopt… maar het is niet gebeurd.

Je zou haast stoppen met hopen. Want als je niet meer hoopt, dan kun je ook niet teleurgesteld worden. Optimisme over het leven is uiteindelijk naïef, logisch dat het uitloopt op een desillusie. Je zou willen dat er alleen nog maar hoop was, die nooit teleurgesteld kan worden. Schoonheid, goedheid en rechtvaardigheid die niet kapot gaan, nooit, waar je op kunt vertrouwen, hoop die niet afhangt van de beperktheid van mensen.

De mannen op weg naar Emmaüs zijn somber en praten over hun voorbije hoop. Het is afgelopen, er komt geen bevrijding, de man uit Nazareth bleek een gewoon sterfelijk mens te zijn. Dan komt er een man voorbij. Een man die vragen stelt, meeloopt, tijd heeft, tijd neemt om uit te leggen en te vertellen. Waarom kijken jullie zo somber? Vertel eens? En als de Emmaüsgangers uitleggen waarom ze zo terneergeslagen zijn, begint de man te vertellen. Hij verbindt de komst van de messias aan de geschriften, hij verbindt de hoop aan het lijden. Zonder het lijden kan er geen glorieuze toekomst zijn, zegt hij. Dat kruis, dat hoorde erbij. Zonder kruis kon het niet. Goede Vrijdag en Pasen horen bij elkaar.

Het is een heel onverwachtse ontmoeting voor de mannen op weg naar Emmaüs, en ze lijken wel een beetje overdonderd. Voor ze het weten zijn ze bij hun huis aangekomen, maar ze zijn nog lang niet uitgeluisterd. Meer willen ze horen, meer uitleg over wat hen zo bezighoudt. Ze willen deze man niet kwijt en dringen aan dat hij blijft eten. Blijkbaar heeft hij iets in hen aangeraakt zonder dat ze het al beseffen. Ze willen niet dat hij zomaar verder loopt en ze nodigen de vreemdeling uit. En de vreemdeling laat zich uitnodigen, komt bij hen aan tafel zitten en wordt hun gastheer. Alsof het volkomen vanzelfsprekend is, neemt hij het brood, breekt het. En opeens weten ze het. Ongemerkt hadden ze God in hun midden. Het is als bij Jacob, die nietsvermoedend zijn hoofd neerlegde op de steen om te gaan slapen, droomt, ’s morgens wakker wordt en dan verbaasd uitroept: ik wist niet dat God hier was! Het besef is doorgedrongen. Die gewone plaats is een huis van God geworden, Bethel, en die gewone man bleek God te vertegenwoordigen.

God kan blijkbaar soms zo dichtbij zijn, dat je het niet ziet. Zoals de lucht om je heen, die je achteloos inademt, zoals de tuinman in de hof, opeens blijkt het God te zijn. Gods aanwezigheid is vaak verborgen, maar soms zó dichtbij dat je achteraf verrast beseft: God was daar. Die persoon die met mij praatte, die vrouw die dat éne tegen me zei, dat ontluikende bloemknopje, de rust van de ochtend, die verrassende gebeurtenis.

God was daar. God was daar, midden in hun desillusie en moedeloosheid. God liep mee en stelde vragen. God kwam aan tafel zitten en brak het brood. En die God wordt het nieuwe fundament voor hun hoop, die God doet hun harten branden en geeft hen zoveel vreugde dat ze helemaal weer terug naar Jeruzalem rennen om het goede nieuws te delen. God is er echt! Onze hoop was niet tevergeefs!

Mensen stellen teleur. Het heeft geen zin om naïef optimistisch te zijn over deze wereld als je weet van al het kwaad dat er huist. Het heeft ook geen zin om naïef optimistisch te zijn over de kerk, de plaats van Gods kinderen. Er zullen altijd mensen zijn die je teleurstellen, zelfs in de kerk. Er zal altijd iets misgaan, er zullen boze woorden klinken, er zal langs elkaar heen gepraat worden, er zullen gevoelens worden gekwetst. Deze wereld geeft weinig reden om alleen maar vrolijk te zijn.

En als wij blijven hopen, als getuigen van de opstanding, dan is daar maar één reden voor. Dezelfde reden als de mannen uit Emmaüs hadden. God is het fundament van onze hoop. En God geeft ons geen makkelijke antwoorden op grote vragen, God lost alles niet met één knip van zijn vinger op. Wij hebben hoop omdat God met ons meeloopt. God die mens werd en zelf de diepten inging. God die verraden en verloochend werd. God die zelf door God verlaten werd. Een God die niet net doet alsof alles rozengeur en manenschijn is. Een God die door de dood heen opstond. Een God die laat zien dat hoop niets te maken heeft met het negeren van lijden of met naïef optimisme, maar dat er hoop is dwars door al het lijden heen. Dat hoop het wint van de wanhoop, dat het leven het wint van de dood. In die God geloven wij, en daarom hopen wij.

Leonard Cohen zingt in één van zijn liedjes: There is a crack in everything. That’s how the light gets in. In alles zit een barst. Zo komt het licht naar binnen. Het is een lied over de schoonheid van het onvolmaakte, hoe we soms juist doordat iets kapot is gegaan, de schoonheid opmerken. Hoe we onze eigen onvolkomenheden en die van de ander mogen aanvaarden, omdat we niet hoeven te streven naar perfectie. Zelfs God leidde geen leven zonder scheuren, zelfs hij moest door de duisternis heen om het licht te laten overwinnen. Geen opstanding zonder kruis.

En juist door ons geloof in deze God, kunnen we leren om iets van God te zien in de onvolmaaktheid van deze wereld. En nee, die aanwezigheid van God is niet duidelijk zichtbaar. Maria hoorde aan zijn stem dat het Jezus was, en de mannen op weg naar Emmaüs herkenden hem pas toen hij het brood brak. God is niet vast te pakken of aan te wijzen. Maar hij is er, juist in onze wanhoop, en hij loopt mee en komt bij je aan tafel zitten.

In mijn kerk in Utrecht organiseerden we in de winter een maaltijd voor de vluchtelingen die opgevangen werden in de stad. We hadden allemaal eten meegenomen voor de mannen die het iedere dag met een magnetronmaaltijd moesten doen. We schoven aan de lange tafel, ik zat tussen de mannen in die hun vrouw of vriendin hadden moeten achterlaten. Die hun bloeiende bedrijf of gelukkige gezin hadden verloren. Maar ik was niet de gastvrouw aan deze tafel. De vluchtelingen waren de gastheren. Zij schepten op, zij haalden eten voor mij en de andere Nederlanders. Zij zorgden ervoor dat niemand iets tekort kwam. Zij waren als Jezus, die van vreemdeling de gastheer werd. In hun gebrokenheid zag ik de veerkracht van het leven doorschijnen. Het licht kwam binnen door de scheuren. Ik zag hoop en veerkracht en goedheid.

Het is niet gemakkelijk om te blijven hopen. Het is niet gemakkelijk om te blijven hopen als je toekomst aan duigen ligt, als je aan de poort van Europa vastzit en de dagen voorbij gaan. Het is niet gemakkelijk om te blijven hopen als je diep gekwetst bent door mensen om je heen. Het is niet gemakkelijk om te geloven dat er een Koninkrijk van God is als je zelfs in de kerk teleurgesteld wordt.

Maar wij hebben een heel gegronde reden om te hopen. Om met een gerust hart de vreugde van Pasen te vieren. Om te geloven in licht en een wereld waarin vrede en gerechtigheid heersen. Wij hebben een hoop die niet van mensen afhangt. Wij hopen omdat we geloven dat God nooit teleurstelt.
Daarom blijven we in de kerk het brood breken en blijven we opstandig spreken over opstanding, over leven, over hoop die nooit teleurstelt.

Amen.