Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

30 mei 2010

de orde van dienst vindt u hier

Gemeente van Jezus Christus,

Ik kan ontzettend goed mijmeren.
Wat? Wat kan je goed?
Mijmeren.

Mijmeren is… het lijkt alsof je niets doet,
maar er gaat wel van alles door je hoofd.
Ik weet niet of u dat herkent,
dat mijmer-achtige.
Je gaat er ook niet expres voor zitten,
maar soms overkomt het je gewoon.

Mijmeren is nog wel lekker.
Het is een tikje melancholisch,
maar nog net prettig.
Mijn mijmermomenten zijn meestal ’s avonds.
Als de zon zo tegen de avonduren
onder aan het gaan is.
En tegenwoordig kan ik dat mooi vanaf het nieuwe balkon
op de buhrmannlaan aanschouwen,
en het begint zachtjes te schemeren,
Dan schiet ik binnen no time in de mijmerstand.

En waar mijmer ik dan over?
Nou, over alles.
Meestal eindigt zo’n sessie in
een soort algehele verwondering.
Verwondering over de dingen,
over het leven,
of over het simpele maar wonderbaarlijke feit dat ik besta.

Soms gaat mijmeren over in piekeren.
En dan is het niet leuk meer.
Piekeren is: mijmeren en paniek.
En dat is geen goed recept.
Dan slaat alles zo een beetje om,
over het randje.
Al die dingen die ongrijpbaar zijn,
het leven, het bestaan,
en waarover je je net nog kon verwonderen
daar komt een onprettig gevoel van onrust bij.

Hoe dat gevoel van onrust ontstaat
is meestal niet helemaal duidelijk.
Dat kan als je plotseling afvraagt
hoe dat dan moet dat leven.
Of als je iets hebt meegemaakt,
waardoor de dingen anders zijn geworden,
de kaarten opnieuw zijn geschud.
Of als je over je eigen bestaan nadenkt
en beseft dat dat ook weer een keer moet eindigen.
En dan komen vragen op:
Ik weet niet waar het heen moet met
mijn leven
Ik weet niet wat ik wil
en hoe en waarom.

Dat gevoel van onrust is heel onprettig.
Maar het dwingt je wel om op zoek te gaan,
naar manieren om daar mee om te
gaan,
naar mensen die daar een omgang mee
lijken te hebben gevonden.

Nicodemus,
waarover we vanochtend lazen,
had misschien ook wel zo’n mijmeravond.
Wanneer hij naar bed gaat,
kan hij maar niet in slaap komen.
Nicodemus’ mijmeravond wordt een piekersessie.
In het diepst van de nacht beginnen zijn gedachten een loopje met hem te nemen.
Gedachten over zijn eigen leven,
over de man die hij is geworden,
zijn opleiding als Thora geleerde,
en de leiderspositie die hij nu heeft.
En ook, ja ook.
gedachten over God.
Alles wat hij weet daarover, maar ook zoveel dat hij niet weet.
Het maalt door zijn hoofd.

We weten natuurlijk niet precies waaróm Nicodemus Jezus opzoekt.
Dat staat niet in de tekst.

Maar iets drijft hem uit zijn bed,
iets drijft hem richting die vreemde profeet,
die Jezus die tot wonderen
in staat zou zijn,
die water in wijn schijnt te kunnen veranderen.
Die figuur die God ‘mijn Vader’ noemt.
Nicodemus klimt uit bed in het midden van de nacht,
op zoek naar gemoedsrust.

In interviews lees je wel eens de vraag:
waar mogen we jou midden in de nacht voor
wakker maken?
Nou, een lekker patatje met een flinke klodder mayo,
zoiets wordt dan bijvoorbeeld gezegd.
Maar, eh, voor een farizeeer die niet kan slapen?
Ja, kijk, da’s dan weer iets minder.
Maar daar staat ie, voor Jezus’ neus. Midden in de nacht.
En mij valt in ieder geval een eerste belangrijk ding op:
Jezus stuurt Nicodemus niet weg.
Midden in de nacht, he! Laten we wel wezen.
Maar Nicodemus is welkom.

En dan volgt een vreemd gesprek.
Nicodemus begint met een statement.
Hij heeft iets gezien,
iets wat hij thuis kan brengen.
Bijzondere tekenen, wonderen, die komen ook in de Thora voor. En daar moet God wel mee te maken hebben!
Jezus, u bent vast een leraar, van God!, stelt Nicodemus.
Maar Jezus gaat helemaal niet in op die uitspraak over wonderen.
Alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien, antwoordt Jezus.
Een raadselachtige zin, die eigenlijk helemaal geen antwoord is.
Sterker nog, volgens mij zet Jezus Nicodemus een beetje op zijn nummer.

Waar het echt om gaat, zegt Jezus eigenlijk, dat heb je niet gezien, Nicodemus.
En Jezus gebruikt een beeld om duidelijk te maken wat hij bedoelt.
Het beeld van de geboorte.
Nicodemus moet meteen denken aan een baarmoeder, moederschoot staat er in de tekst,
en hij ziet het voor zich:
voor een tweede keer als oud mens daar in kruipen, dat kan toch helemaal niet?
Maar opnieuw geboren worden is iets anders,
het is niet datzelfde wonder van die eerste geboorte nog een keer.
Althans niet letterlijk.
Maar wat is het dan wel?
Als je lange tijd achter elkaar gewerkt hebt,
misschien wel zo hard dat je randje burn-out raakt,
dan kunnen een paar weken vakantie heel heilzaam zijn.
Als herboren! Kun je dan zeggen tegen de buren
als je weer terug bent.
Ha, je kunt er weer tegenaan! Je ziet het weer zitten.
Misschien is het dat gevoel wel een beetje, opnieuw geboren worden.
Maar het is ook nog iets anders.

Opnieuw geboren worden is inderdaad vrijheid, vrij-zijn,
maar een ander soort vrijheid dan vakantie-vrijheid.
Het is eigenlijk vrij-zijn, maar ook als je weer aan het werk moet.
Want het gaat namelijk niet om uitrusten,
en ook niet om gemoedsrust.
Maar laat me dat iets verder uitleggen.

Mijmeren kan piekeren worden.
Nachten kunnen lang zijn,
zeker als je niet in slaap kunt komen.
Soms zijn er dan in die momenten alleen nog maar vragen.
Vragen, vragen.
En niets, niets lijkt meer houvast te bieden.
Op die momenten duwen we soms onze vragen en twijfels weg.
Onze angsten begraven we, ergens ver weg in ons hoofd.
We proberen er niet meer aan te denken.
We hopen dat we snel in slaap kunnen vallen, en dat het morgen beter is.
Dat de rust in ons hoofd weer terug komt.

Maar gaat het om houvast hebben?
Als we naar vers 8 kijken van vandaag, dan lezen we daar:
De wind waait waarheen hij wil;
je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat.
Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.

Opnieuw geboren worden heeft dus iets met Geest te maken.
En Geest heeft iets met die vrijheid van doen,
een vrijheid die doorgaat ook als je weer aan het werk moet.
Maar het is een vrijheid die blijkbaar niet gebonden is.
Een vrijheid die nergens aan vast zit.
Daarom is dit niet alleen maar zomaar een mooi vers,
het is misschien ook het meest enge stukje van de hele tekst.

Want het vertelt ons dat het niet gaat om vasthouden,
of om houvast,
maar juist om loslaten.
En dat klinkt gemakkelijk of misschien zelfs wel mooi, maar als je het echt moet doen dan is het juist het allermoeilijkste dat er is.
Denk maar aan die workshops teambuilding,
waar mensen zich achterover in de armen van hun collega’s moeten laten vallen.
Dat is slikken, dan een diepe zucht en dan gaan met die banaan.

Maar bij die workshops weet je dat je collega’s achter je staan.
Maar wat of wie vangt u of mij op als ’s nachts
alleen nog maar vragen overblijven?
Als een mijmeravond in een piekersessie eindigt?

Kun je dat God noemen?
Ja.
Maar God is daarmee geen simpel antwoord.
Simpele antwoorden passen niet midden in de nacht.
Het is niet eens een antwoord,
Het is eerder een perspectief,
een perspectief dat voorbij de paniek ligt.
Maar dan moeten wij onszelf wel laten vallen,
door  de paniek heen.
zonder dat we alle antwoorden op alle vragen hebt.
Zonder dat de ongrijpbare dingen van het leven opgelost zijn.

Als we ons dan laten vallen, juist dan kunnen we echt gaan leven.
Leven in een vrijheid, die blijvend is.
En dát leven begint, hoe paradoxaal dat ook klinkt, pas op het moment dat je je leven uit handen geeft.

Wie opnieuw geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien, zei Jezus tegen Nicodemus.
Wie door het piekeren heen, de vrije val durft te maken, komt daarmee
opnieuw midden in het leven te staan.
In een perspectief dat niet doodslaat,
of stil legt, maar juist opnieuw in beweging zet.
De wereld in.
In dat perspectief jaagt die werkelijkheid,
de wereld, ons geen angst meer aan,
maar zullen we haar zien als nieuw,
zoals zij is.
Deel van een koninkrijk.
Amen.