6 maart 2016
Evangelielezing: Lukas 15:11-32
Epistellezing: Hebreeën 8:1-13
Is het niet logisch dat, als je je broer in zeven sloten tegelijk ziet lopen, je relatie met hem bekoelt, je jezelf heel wat beter gaat vinden dan die stomme broer? Zelfvoldaanheid kan echter ook tot verblinding in plaats van inzicht leiden, tot een verstokte houding, waardoor nog meer relaties onder druk komen te staan, de relatie met je ouders bijvoorbeeld. Want ouders blijven ondanks alles van hun kind houden, hoe dom dat kind ook bezig is. Trouw van ouders aan kinderen en trouw van kinderen aan lastige ouders gaat onredelijk, onbegrijpelijk ver. Voor dat alles heeft de oudste zoon totaal geen oog. Zijn psychologisch inzicht schiet tekort, omdat hij in eigen gelijk verhardt. Gelijk hebben betekent nog niet altijd gelijk krijgen. Je tekort gedaan voelen, je verongelijkt voelen is, net als angst, geen goede raadgever, doodt elke vorm van spontaniteit. Nukkig wendt de jongen zich af. Op dat moment is van bedachtzaamheid ook bij HEM geen sprake. Met deze boze broer valt niet te praten, loopt elk gesprek uit op een opsomming van eigen gelijk en wat men hem allemaal wel niet heeft aangedaan. Familieruzies kunnen heel lang doorzieken, zonder dat men zich afvraagt of de aanleiding nu wel echt tot zoveel onenigheid moest leiden.
De vader zit totaal klem tussen twee tegengestelde belangen, twee totaal verschillende kinderen met ieder hun eigen karakter en gevoelens. Wie van die twee kinderen heeft oog voor de moeilijke positie van hun vader? Elk van de twee jongens gebruikt zijn vader alleen maar. Ouder zijn is lang niet altijd even prettig, betekent vaak eerder zorgen en stank voor dank dan dankbaarheid ervaren. Net als Zijn Zoon is onze hemelse vader vooral een persoon op wie iedereen zijn gram afreageert. Van bewondering voor zoveel inzet en betrokkenheid van de vader is totaal geen sprake. Arme Vader, arme Zoon, arme God.
Is God in Zijn goedheid niet te ver gegaan met die zoon die aan lager wal raakt? Had Hij niet eerder moeten ingrijpen en zijn onevenwichtige zoon van zijn doldriest avontuur moeten weerhouden? Maar had hij deze lastige puber überhaupt wel KUNNEN tegenhouden? Eigenwijze kinderen laten zich niet gezeggen, staan niet bepaald open voor de levenservaring van ouders. Kinderen worden, net als hun ouders destijds, alleen door schade en schande enigszins wijs. Zo gaat dat nu eenmaal altijd weer bij vaders en zonen, generaties lang zijn wij onverbeterlijk, vooral rond erfenissen en de daarbij maar al te vaak optredende ruzies.
De verloren zoon loopt vast, zoals zoveel emigranten. Van zijn mooie dromen komt maar bar weinig terecht. In dat vreemde land komt hij niet verder dan gebrek lijden en ongeschoold, vies werk. Niemand die oog voor hem heeft. Niemand die hem ook maar iets geeft. ‘Och was ik maar bij moeder thuis gebleven’ is daarom het levenslied van o zoveel emigranten. Maar met hangende pootjes teruggaan, dat nooit! Daarvan wordt men weerhouden door een merkwaardig, onbegrijpelijk soort trots.
Dan is deze zoon toch nog wijzer. Hij komt, beter laat dan nooit, tot inzicht, tot inkeer. Vanaf dat cruciale moment kan hij zich alleen nog maar vastklampen aan goede herinneringen en aan zijn goede vader. Hoeveel mensen komen in de loop van hun leven tot inkeer? Wie heeft de moed om op zijn schreden terug te keren, toe te geven dat men ongelijk had? Voortschrijdend inzicht komt maar zelden voor. De verloren zoon is dus niet alleen een eigenwijze puber, maar ook een zeldzame uitzondering. Elk mens heeft altijd weer verrassende kanten, een onvermoede andere kant, die je te denken geeft. Mensen al te snel beoordelen is daarom dom.
Deze wijze vader beschikt over heel veel psychologisch inzicht, begrip en geduld. Daarom heeft hij oog voor die verrassend andere kant van zijn zoon. Daarom kan hij het nodige geduld opbrengen met zijn beide eigenwijze zonen. Deze vader is een rasouder met engelengeduld. Hoeveel vaders doen hem DAT na? Hoe kijkt U achteraf aan tegen de manier waarop U Uw kinderen heeft opgevoed? Wordt er vaak bij de omgang met de kleinkinderen niet van alles alsnog goedgemaakt?
Barmhartigheid en geduld zijn wijze, maar zeldzaam voorkomende eigenschappen. Op allerlei manieren probeert God ons die eigenschappen te leren, meestal zonder veel succes, zoals onderweg naar Golgotha blijkt. Van inzicht, barmhartigheid en geduld is langs die weg weinig sprake, wel van ongecontroleerde, wisselende gevoelens. Hoe ongecontroleerd zijn ONZE gevoelens? Hoe wisselvallig zijn ONZE stemmingen? Of verschillen wij hemelsbreed van al die mensen langs de via dolorosa? Zijn wij geen verloren zonen die aangewezen zijn op de goedheid van de vader?
Van de drie personen in deze gelijkenis is de vader de verstandigste, de meest sympathieke. Hij leert ons door zijn liefdevolle houding hoe waardevol vergeving kan zijn en hoeveel effect zo’n begripvolle houding heeft. Dankzij die vader ga je je afvragen: schuilt het geheim van het goede leven niet uitgerekend in vergevingsgezindheid? Niet dat je ALLES nu zomaar kunt en moet vergeven, maar wel dat engelengeduld, ondanks alles wat er gebeurd is en wat je is aangedaan, veel goeds teweegbrengt. Veel geduld, niet de moed opgeven kan tot mooie momenten in het leven leiden. Die vader die naar zijn kind blijft uitkijken, het beste van zijn kind BLIJFT hopen, beleeft zo’n mooi moment. Hij laat zijn kind, ondanks alles wat er fout is gelopen, niet vallen. Die vader kan, ondanks alles, onzinnig, onredelijk veel liefde opbrengen. Liefde, geduld als het geheim van een voor alle partijen goed leven.
Heeft zoveel liefde het uiteindelijk ook gewonnen van die halsstarrigheid van zijn andere zoon, die nu zo boos is? Waar barmhartigheid kan worden opgebracht, wordt het onwaarschijnlijke soms onverwacht toch nog waar. Daar wint vreugde het van bezorgdheid en verdriet. Ook dat is het mooie, het boeiende van het altijd weer ondoorgrondelijke leven. Amen.