Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

7 februari 2021

Gemeente van Jezus Christus,
We hebben twee verhalen gehoord over vrouwen zonder naam, twee vrouwen die weet hebben van ziekte en lijden. Twee vrouwen die oog in oog staan met de dood.
Twee vrouwen die bezoek krijgen van God, de een via Elisa, de ander door Jezus.
Ik voeg er vanmorgen nog één vrouw aan toe, Juliana van Norwich.
Ook een vrouw die weet heeft van lijden en de dood, en die ook naamloos is.
We kennen haar onder de naam Juliana van Norwich, maar dat is eigenlijk niet haar echte naam, zo werd ze genoemd.
Zij sloot zich vrijwillig op in de kerk van St. Julian, in Norwich, Engeland, en zo komt zij aan haar naam.
Ze werd geboren in 1342 en leefde in de tijd van de zwarte dood, de epidemie die in de 14e eeuw door Europa ging en ongelofelijk veel slachtoffers maakte, tussen de 75 en 200 miljoen doden.
Wat er voor haar 30ste is gebeurd in haar leven weten we niet, maar de kans is groot dat zij ook van dichtbij mensen heeft verloren, misschien zelfs wel haar kinderen, we weten het niet, maar we kunnen er wel vanuit gaan dat ze dood en lijden van dichtbij kende.
Ook aan haar eigen lichaam, want op haar 30ste wordt ze zo ziek dat ze bijna sterft. En dan begint ze visoenen te krijgen. Als ze weer op krachten is gekomen gaat ze deze opschrijven, en zo kennen wij haar: door haar geschriften.
Ze laat zich als kluizenares opsluiten om zich te wijden aan haar diepe roeping: dichtbij God te leven en door te geven wat Hij haar in visioenen vertelt.
Midden in een tijd van grote zorgen, de dood altijd dichtbij, schrijft Juliana van Norwich hoopvolle en liefdevolle visioenen op.
Haar bekendste zin is: All shall be well, and all shall be well and all manner of things shall be well. Alles komt goed, en alles komt goed, en alle dingen komen goed.
Alles komt goed, dat perspectief doortrekt de visoenen van Juliana. En niet op een makkelijke manier, als een vlucht uit de werkelijkheid, maar juist midden in de realiteit die zij zelf ook zo goed kende, van pijn en verdriet, probeert ze vast te houden aan de altijd-blijvende-liefde van God. En kan ze zeggen: all shall be well, alles komt goed.
De vrouw uit Sunem zegt dat ook. Twee keer zegt ze: shalom, vrede, het is goed. Bij ons vertaald als: laat me nu maar in vers 23 en het gaat goed in vers 26.
Haar kind is in haar armen gestorven en ze komt meteen in actie, ze wil naar Elisa toe, de profeet die haar dit kind beloofd had. Ze laat een ezelin klaarmaken en gaat op weg. Haar man vraagt: waarom dan toch? En zij zegt: Shalom. Bij ons dus vertaald als: laat me nu maar.
En dan, als ze aankomt bij Gehazi, de knecht van Elisa, die vraagt hoe het gaat met haar en haar man en kind zegt ze het weer: Shalom, vertaald als: het gaat goed.
En eigenlijk ben ik niet zo van diep ingaan op de vertaling van Hebreeuwse of Griekse woorden, maar in dit verhaal maakt het veel uit.
En je merkt in commentaren en preken dat vertalers en theologen worstelen met het verhaal.
Zegt ze: shalom, het komt goed, laat me nu maar, om zo snel mogelijk weg te komen en bij Elisa aan te komen? Zo van, ik zeg niet te veel dan worden er ook geen vragen gesteld en verspil ik geen tijd.
Zegt ze: shalom, het komt goed, omdat ze zo’n groot vertrouwen had dát het goed zou komen?
Zegt ze: shalom, het komt goed, stoer en fier terwijl ze haar tranen verbijt?
Ook ik heb met dit verhaal en de betekenis geworsteld.
Het verhaal greep me telkens aan als ik het las.
Een kind beloofd krijgen, terwijl de vrouw toen al zei: hou me niet voor de gek, beloof me niet iets wat niet kan.
Vervolgens het kind krijgen maar het verliezen, het stierf in haar armen.
Ik kon het niet lezen zonder het benauwd te krijgen, mee te voelen.
En ook te weten dat er mensen in ons midden zijn die dit hebben meegemaakt, een kind verliezen, heel jong, of ouder.
Zo’n groot, onuitsprekelijk verdriet.
En dan, uiteindelijk in dit verhaal, de genezing, het weer tot leven komen van haar zoon. Een wonder waar iedereen die zoiets mee heeft gemaakt wel uit alle macht naar kan of kon verlangen. Het gebeurt haar, maar zovelen niet.
Eerlijk, ik stond op het punt om de lezing te schrappen. Te bewaren voor een tijd waarin ik het zonder brok in mijn keel kon lezen.
Waarin ik het verhaal misschien zou begrijpen.
Maar toen stuurde mijn moeder een artikel door uit de Volkskrant. Het was een interview met Lucas van der Rhee, een jonge filmmaker uit Amsterdam.
Een interview door Fokke Obbema, een journalist die zelf door een hartstilstand bijna was overleden, en sinds die ervaring mensen interviewt die ook te maken hebben gehad met de dood.
Lucas groeit op in een warm gezin met 9 kinderen.
Voor hem was de angst voor de dood in zijn jeugd altijd aanwezig door de verhalen over zijn twee ooms die op jonge leeftijd aan een hartstilstand waren overleden. Broers van zijn moeder.
Op zijn 17e overlijdt ook zijn 27-jarige neef aan een hartstilstand.
En dan, als Lucas zelf 22 is, krijgt ook hij een hartstilstand.
Hij overleeft het, doordat zijn vriend hem meteen weet te reanimeren.
Dan gaat het balletje rollen, en krijgt zijn hele familie een medisch onderzoek, en het blijkt een genetische hartafwijking te zijn, waar zijn ooms en neef aan zijn overleden, en hij bijna ook. 6 van de 9 kinderen van zijn gezin hebben het, en ze worden allemaal aan hun hart geopereerd. Lucas heeft hier een documentaire over gemaakt.
Zijn moeder is een nicht van mijn moeder, en ook mijn moeder werd opgeroepen voor het onderzoek, maar de tak van mijn opa bleek het gelukkig niet te hebben.
Het interview met Lucas, mijn achterneef dus, raakte me.
De titel van het interview was: Er niet over praten maakt de dood alleen maar angstaanjagender.
En in het interview beschrijft hij ook iets van zijn weg na zijn eigen hartstilstand, zijn omgang met de angst voor de dood die bleef hangen, hoe hij het leven anders ging ervaren nu hij wist hoe dichtbij het kon komen.
Hij beschrijft hoe zijn diepgelovige moeder het een wonder van God noemt dat hij nog leeft.
Maar voor hem is dat te ingewikkeld om het haar na te zeggen.
Waarom wilde God mij dan wel redden en mijn ooms en neef niet?
Het zijn vragen waar we allemaal mee kunnen worstelen, en waar misschien wel geen antwoord op bestaat.
Maar toch, zoals hij zegt: er niet over praten maakt de dood alleen maar angstaanjagender. En ik dacht, je hebt ook gelijk, ik moet het niet uit de weg gaan, ook niet voor deze zondag.
Zeker niet, in de kerk.
Zeker niet, nu we in de tijd tussen kerst en Pasen inleven, op weg naar de veertigdagentijd.
Het leven, en het leven in geloof zijn spannend.
Hoe kunnen we leven met het risico dat het leven eigen is en toch ook ons toevertrouwen aan God?
Volgens mij zijn dat de grotere vragen die ons vaak bezighouden, waar we wakker van kunnen liggen, waar we het benauwd van kunnen krijgen.
Het liefst zouden we met de vrouw meezeggen: hou ons niet voor de gek, misleid me niet, spiegel me niets voor. Geef ons kinderen die niet ziek kunnen worden, partners die niet doodgaan, werk waarvan we niet ontslagen kunnen worden, een lichaam dat niet ziek kan worden.
Als dat zou kunnen.
Maar zo is het leven niet, daar weten we allemaal van.
En toch zegt deze vrouw: shalom. Ook al weten wij niet precies wat dat betekent in haar geval.
Ik bleef daarover na denken. Wat betekent haar Shalom? Wat betekent haar shalom voor u? Ik ben benieuwd, misschien vindt u de ruimte om erover na te denken en het op te schrijven.
Over 1,5e week begint de veertigdagentijd, en door de voorbereidingen was ik daar ook al even mee bezig. Kerst is de kraamtijd, God die naar ons toe komt in een baby. Maar de veertigdagentijd lijkt meer op het volwassen leven.
De Veertigdagentijd is de tijd waarin de vragen op ons afkomen. Wat betekent het om te midden van de dood, van lijden, je houvast te vinden?
We leven in de hoop op de toekomst van God, waarin de dood niet meer zal zijn en ook geen lijden en pijn, maar juist die dingen doortrekken nu wel ons leven. We maken van alles mee wat ons kan beschadigen, pijn doet, waar we moeten leren leven met de dood. Van onszelf en van onze geliefden.
De schoonmoeder van Petrus ligt met koorts op bed. Levensbedreigende koorts, zo blijkt later.
Jezus raakt haar aan, en ze wordt opgewekt. Ja, ik heb iets met taal deze zondag, want dat is wat er letterlijk staat, dat ze wordt opgewekt. En het woord dat gebruikt wordt is hetzelfde woord dat gebruikt wordt als Jezus later door God uit de dood wordt opgewekt.
Vervolgens gaat ze voor hen zorgen, of eigenlijk: ze gaat hen dienen. Hetzelfde woord dat gebruikt wordt door Jezus om zijn missie aan te duiden als Hij zegt: ik ben gekomen om te dienen, niet om gediend te worden.
De schoonmoeder van Petrus is een voorafschaduwing van Jezus.
Deze vrouw zonder naam vertelt ons in het eerste hoofdstuk van het evangelie van Marcus al dat het leven meer hoop kent nu Jezus er is. Ze is daarmee een baken van hoop.
De vrouw zonder naam uit Sunem laat ons zien dat je vragen mag stellen bij wat je overkomt, en geeft ons haar shalom om over na te denken.
Ook Juliana van Norwich geeft ons deze tekst: All shall be well, alles zal goed zijn. En niet als oppervlakkig antwoord maar als diepe ontdekking dat het de liefde van God is dat ons ten diepste draagt.
En Lucas vertelt ons dat we over de dood moeten blijven praten,
én over het leven.
Ik vind het verhaal over de vrouw uit Sunem met haar zoon nog steeds best ingewikkeld, en ik lees het nog steeds niet zonder een brok in mijn keel te krijgen. Maar deze 3 vrouwen zonder naam, en Lucas met naam helpen mij wel met praten en nadenken over de dood en helpen me ook vooruit te kijken. Al zoekend naar woorden hiervoor kwam ik uit bij Nadia Bolz-Weber, met de 20/30ers kring lezen we haar boek. En met haar hoopvolle woorden wil ik eindigen. Zij schrijft over Aswoensdag, het begin van de 40dagentijd het volgende:
“Op aswoensdag komen onze doop en onze begrafenis bij elkaar. Het water en de woorden van onze doop plus de aarde en woorden van onze begrafenis zijn uit het verleden en de toekomst gekomen om ons te ontmoeten in het heden. En in die ontmoeting worden we herinnerd aan de beloftes van God: Dat wij God toebehoren, dat er geen zonde, geen dood en zelfs geen graf is waar God ons niet zal vinden en ons weer tot leven zal liefhebben. Deze beloftes zijn sterker dan onze aardse lichamen en de begrenzingen van de tijd.”
Amen.