Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

7 maart 2010

lezingen: Exodus 6: 6:2-9 en 6:28-7:7

Lucas 13: 1-9

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

Ze horen het wel, maar ze kunnen het niet geloven. De bevrijding! Dat trof mij als eerste in de lezing uit Exodus. En waaróm kunnen ze dat niet? Uit kortheid aan geest staat er letterlijk: gebrek aan levenskracht, èn omdat hun leven zo hard is. Een hard leven gaat tussen je oren zitten, vreet aan je vertrouwen. Een baas staat niet alleen boven je, maar die kruipt ook in je. Net als bij verslaving: je wil er wel af, maar een macht in je wil niet en kan niet. Dat is dubbele slavernij. Naast het harde werk, de vernederingen en de onmenselijke opdrachten is er ook de onmogelijkheid om te denken dat bevrijding mogelijk zal zijn. Dat het kán, dat je uit deze woestenij weg, uit deze slavernij weg zult trekken. Onbestaanbaar! Zoals er ook mensen zijn die maar niet kunnen geloven dat ze ooit nog eens in een gewoon huis zullen wonen en niet meer in een tentenkamp, want daar wonen ze toch al jaren. Of… mensen die het niet voor mogelijk houden dat ze uit de schulden door geldgebrek kunnen komen. Onvermogen en ongeloof om uit een uitzichtloze situatie te komen.

 

Het volk Israel kan niet geloven in de bevrijding. Maar dat is ook moeilijk, als je midden in de ellende zit. Kun je geloven in een nieuwe wereld, als de bommen vallen? Kun je geloven dat wij mensen zó vrij kunnen worden, zó vrij van dwang, dat wij de goede wil van God doen? Als je ziet hoe we als mensheid gevangen zitten in onoplosbare conflicten? Dan zeg je toch ook: daar kan ik niet bij, onze geest komt tekort en het leven is te hard. Wat een tweestrijd tussen hoop en doffe berusting.

 

“Nee, niet berusten. Jullie kunnen er misschien niet bij,” zegt Mozes, “maar luister, God heeft zich aan mij zó bekend gemaakt: Ik zal er zijn: Ik kan erbij, Ik leg me niet neer bij de dwang van farao en jullie kortheid van geest en bij de hardheid van het bestaan. Ik heb jullie ellende gezien en gehoord.” Dat heeft Mozes al eerder gehoord – bij de brandende braambos – en verteld, ook aan de Israelieten.

 

Het eerste gedeelte uit de Exoduslezing van vandaag klinkt als een belijdenis: “ik ben de Heer” telkens weer. Dat is het tweede dat mij trof. Eerlijkheidshalve moeten we zeggen dat het goede resultaat tot nu toe uitgebleven is. Eerder het tegendeel: de last werd verzwaard: meer stenen, meer toebehoren zelf regelen. Bevrijding? Echt niet? Zwaardere dwangarbeid zul je bedoelen! Je kunt je afvragen of Mozes ook niet is gaan twijfelen aan zijn opdracht en roeping. Als het zo moet, nou God, neem dan maar een ander…. Ik ben niet de juiste man op de juiste plaats.

 

God richt zich opnieuw tot Mozes en God blijft Mozes zijn boodschap inprenten. “Ik ben de Heer, ik heb een verbond met de aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob gesloten, en dat gaat door!”Deze existentiële uitspraak van God krijgt hier met de bevrijding uit Egypte een nieuwe impuls. Wat Mozes al wist: dat God de Heer is, moeten de Israëlieten weten, en de Egyptenaren ook! Het verbond zal hernieuwd worden, in de woestijn op de Sinai. God verplicht zich aan dit volk door de belofte aan Abraham gedaan om een plek om te wonen. Abraham als immigrant, het volk Israel in eigendom. Waarmee wel direct de vraag hoe samen te wonen met de andere volkeren door ons hoofd schiet…

 

Mooie woorden maken – helaas – geen indruk meer en Mozes wordt nu samen met zijn broer Aäron voor een nieuwe missie naar farao gestuurd. In het gedeelte dat Mieke Hoefman niet heeft gelezen, staat de genealogie van Mozes en Aäron beschreven. De broers komen uit de stam van Levi. Zij zijn gemachtigd om deze opdracht te volbrengen. Mozes en Aäron zullen gesterkt worden om de juiste woorden te vinden èn deze uit te spreken.

 

“Je zult als een god voor farao staan,” zegt God. “Je zult met hem die in de Egyptische samenleving als god wordt beschouwd op gelijk niveau praten. Met minder kan Mozes èn de God van Israel, de Heer niet toe.”

 

Het is tot nu toe een verhaal met vertragingen: het onvermogen van Mozes en zijn moeizame contact met de Israëlieten, het ongeloof van het volk en de onwil van farao. Maar uiteindelijk loopt de bevrijding uit Egypte door God zelf de grootste vertraging op: God verstokt, verhardt het hart van farao. Met het uitstel en daarmee de tekenen en wonderen wordt de ware gelegenheid geschapen om de laten zien dat God de Heer is. Hij heeft de macht, niet Mozes, niet farao en ook de andere goden niet. Als we dat kunnen zien en dus met de Israëlieten kunnen mee-geloven in bevrijding, dan worden we méns.

 

En dan nog het op het eerste gehoor vreemde evangelie gedeelte. Mensen praten over een moordpartij. Wat moet je dan met het antwoord van Jezus: “bekeer je anders ga je op dezelfde manier ten onder’? Ik hoor erin dat Jezus niet verleid wordt om zijn oordeel over deze terreurdaad te geven. Dat kwaad is er, zoals er ook dat kwaad is van ongelukken en van dood. Jezus’ reactie is te verstaan uit het verwijt, vlak voor dit evangeliegedeelte: “jullie kunnen wel de verschijnselen van hemel en aarde beoordelen, maar waarom niet deze tijd?” ‘Bekeer je’ heeft te maken met dit verstaan van de verschijnselen van de tijd. Met andere woorden: denk niet dat je het kwaad dat gebeurt ergens kunt plaatsen, ver van je kunt houden, maar leer ervan hoe je moet leven. Dat heeft niets van doen met het vergeestelijken van de realiteit! En het gaat er ook niet, zoals Mozes, of je het kunt, want het kwaad in zijn vele gedaanten is een onoplosbaar geheim. Het gaat er om welke rol God in je leven speelt, in het leven speelt.

 

‘Bekeer je’, zonder dat Hij zegt hoe je dat precies moet doen. Jezus is klaarblijkelijk geen moralist die precies weet hoe of wat het goede is voor jou. Toch zegt Hij meer dan alleen maar vaagheden. Er gaat een appèl van uit. Wat behelst dat precies?

 

Mozes en Jezus maken ons duidelijk dat roeping niet ter wille van de persoon is maar bestemd is voor anderen, voor het volk. Dat lijkt me al heel wat om ‘bekering’ gestalte te geven. Dat stelt me voor de vraag of ik dat wel wil? Wil ik leren van situaties, wil ik iets leren van anderen? Leren door iets aan te nemen, over te nemen, op te nemen en er iets aan toe te voegen? Hierin zie ik een duidelijk verschijnsel van de tijd, waar ‘gezag’ beladen is dat – zo lijkt het – alleen mijn eigenheid en vrijheid kan beknotten.

 

Het is geen koekoek eenzang, voor iedereen gelijk dat belichamen van ‘bekering’. De een zal bevestigend, meelevend naast de ander gaan staan, een ander zal het leren meer uiten door kritisch en ongeduldig te blijven vragen en deze beiden geluiden hebben we als gemeente hard nodig!Maar wat gemeenschappelijk is, is dat zoeken naar naar God, dat wil zeggen een overstijgen van eigenbelang, eigen absoluutheden.

 

De bekering die Jezus vraagt heeft weinig van doen met het keurslijf van brave burgers, maar wel met het vrij worden van obsessies die verkramping teweeg brengen. De bekering die Jezus vraagt is een weg naar vrijheid, waarbij wij ons realiseren hoe gebrekkig onze kennis van vrijheid is. Maar in ieder geval is dit evangelie geen dreigement. Ik hoor vooral: mensen laat de kans toch niet voorbijgaan. Laat deze bekering ook geen obsessie worden:  nu of nooit! Maar juist door jaar in jaar uit de gang naar Pasen te vieren, zullen we de cruciale ogenblikken opmerken.

 

Jezus verduidelijkt het met een gelijkenis. De wijngaard en de vijgenboom zijn geliefde beelden om het volk Israel aan te duiden. Twee personen spreken over een vijgenboom, die maar geen vruchten wil geven. Wat moet die vijgenboom eigenlijk in een wijngaard? Deze boom moet vruchten voortbrengen, de eerste 3 jaar niet, dat is de periode waarin een boom aan moet slaan, de oogst in het 4e jaar is voor de tempel en vanaf het 5e jaar zijn de vijgen voor de eigenaar. De boom moet vruchten voortbrengen en daar is geen twijfel over mogelijk: dan gaat het om vrijheid, vrede, vreugde, liefde. Dat zijn de vruchten van de Geest die God zoekt en zo dikwijls niet vindt. En toch het hartstochtelijke pleidooi om de boom te laten staan. De arbeider zal spitten en mest geven, maar als het dan nog niets wordt met die vruchten: hak u hem dan maar om, met wel de ondertoon: ik zal het niet doen! Dat heeft alles te maken met Gods lankmoedigheid. Zeg maar de verdraagzaamheid van God om het met ons uit te houden.

 

Deze zondag heet: Oculi mei, mijn ogen zijn gericht op de Heer. Onze ogen zijn vaak het eerst gericht op de hardheid van het leven, op de verschrikking van de oorlog, dat maakt ons cynisch, opstandig, kort van geest en kort van hoop. Maar dan rekenen we toch buiten die merkwaardige God om, die via de verhalen van de bijbel op ons af komt. Een God die verdraagzaam is, geduld met ons heeft, die ons in onze ellende heeft gezien. Met deze God gaan we, met Mozes en Jezus mee, op weg naar Pasen.

 

 

In de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.