18 augustus 2024
Gemeente van Jezus Christus,
De naam Tirza heeft prachtige betekenissen
‘bekoorlijk’, ‘lieflijk’, ‘vreugdebezorgster’.
Wist u dat Tirza ook een Bijbelse naam is?
Ze komt voor in het boek Deuteronomium. Tirza is de jongste van de 5 dochters van Selofchad. Als hun vader sterft komen Tirza en haar zussen bij Mozes op voor hun rechten en die van andere vrouwen. Na hun verzoek wordt de wet veranderd en mogen zij als dochters het bezit van hun vader omdat er geen zonen zijn. Tirza en haar zussen zijn stoere dames, (zoveel moed en doortastendheid wens je als ouder je kinderen toe, maar je kan er soms ook wel de consequenties van ervaren …) gelovige vrouwen die een beroep doen op Gods rechtvaardigheid.
Dat is gelijk de link met de Psalm die vandaag centraal staat. Psalm 145 is een op en top lofpsalm. ‘U, mijn God en koning, wil ik eren, uw Naam zegenen’, zo begint de Psalm. God wordt gedankt om wie hij is. Daarvoor wordt het hele alfabet gebruikt, want deze Psalm is een acrostichon. Dat betekent dat elk vers begint met een volgende letter van het alfabet. God wordt van a tot z, of eigenlijk van alef tot tav in het Hebreeuws, bezongen. God is zo groot dat alle woorden niet toereikend zijn om Hem te omschrijven en Hem recht te doen. Daarom maar alle letters en uitbundige lof.
Een van de eigenschappen die er bezongen wordt, is Gods rechtvaardigheid: ‘Rechtvaardig is de Heer in alles wat Hij doet, heel zijn schepping blijft Hij trouw’ (vs. 17). Er wordt verteld hoe hij tot steun is voor een ieder die is gevallen, hoe hij mensen die gebukt gaan weer rechtop zet en ga zo maar door. Dit lied zingt over een God die erbij is, in de goede en slechte tijden van het leven. Die zich betrokken voelt en luistert naar wat mensen meemaken in hun leven.
De dichter herinnert zich het verhaal uit Exodus waar Mozes aan God vraagt: hoe heet U dan, met welke naam mag ik u bekend maken bij de mensen van uw volk?’ God antwoord dan: ‘Ik ben Adonai, Ik ben die Ik ben, Ik ben erbij, Dat is de naam waarmee ik bekend wil zijn.’
Die naam wil de dichter van Psalm 145 zegenen. Ik weet nog dat ik dat vroeger heel raar vond. Het is toch God die mensen zegent? Maar langzaam heb ik ontdekt dat zegenen betekent ‘goed spreken over, het goede toewensen’. Zo mogen wij als mensen ook het goede spreken over God. Zoals Psalm 145 alomvattend doet. Wij mogen als mensen God zegenen om wie Hij is en wat Hij in het leven van mensen wil betekenen.
Die dankbaarheid voelen jullie, Karla en Herco, ook richting God. Jullie ervaren de geboorte van Tirza als een wonder en zijn God dankbaar voor haar komst in jullie leven. Dat hebben jullie laten zien door het 3e vers van Psalm 145 op het geboortekaartje van Tirza te zetten: ‘Groot is de Heer, Hem komt alle lof toe, zijn grootheid is niet te doorgronden.’ Prachtige woorden waarin voor Tirza en voor anderen doorklinkt wat de basis en verwondering is in jullie leven. Jullie verlangen om die geloofsbasis aan Tirza en Mirte doorgegeven is wat jullie vandaag hier gebracht heeft als doopouders.
Hier, in het midden van deze gemeenschap van gelovigen. Met jullie keuze voor Psalm 145 hebben jullie een lied gekozen dat eigenlijk heel goed past bij een doopdienst. De Psalm begint met de dichter die zegt: ‘ik wil zingen’, maar al snel wordt de blik breder. Het is een lied dat de individuele gelovige midden in de gemeenschap plaatst. In vers 4 klinkt de oproep dat geslacht na geslacht de schepping van God moet bezingen. En verderop zingt het lied dat Gods heerschappij alle geslachten omvat. Geloven wordt alleen maar krachtiger als je het samen beleeft. Elkaar kan je helpen en samen kun je leren. Dat is de kracht van de gemeenschap.
Van generatie op generatie God prijzen. Een mooie gedachte, waarvan we hier in deze kerk en in het bijzonder vandaag het resultaat zien. Het geloof dat aan elkaar doorgegeven wordt. Niet alleen van ouders op kinderen, maar in de brede gemeenschap van oud naar jong. Tegelijk zijn het confronterende woorden, want er zijn velen van jullie die het verdriet voelen van kinderen die niet meer naar de kerk gaan. Vaak nog wel met de waarden en normen leven die ze hebben meegekregen, maar niet meer zich met het instituut kerk verbonden weten. Dat kan gepaard gaan met pijn, verdriet en soms zelfs schuld: had ik het anders moeten doen?
Volgens mij zijn het ervaringen waar de Psalmdichter al wel weet van had. In zijn woorden proef je hoe realiteit en verlangen in elkaar overlopen en met elkaar samenvallen. Iedere keer staat er: ‘laten zij…’, waarin een wens doorklinkt. Dat het zo moge zijn dat eens, ooit alle generaties samen God zullen loven om zijn grootheid en zij genade. Het is misschien nog niet zo, het breekt ons soms bij de handen af, maar wij kunnen niet kijken hoe God kijkt. Wie weet is zijn gemeenschap wel groter dan wij durven hopen of vermoeden.
De blik wordt daarbij steeds breder gemaakt, tot ze uiteindelijk de hele wereld en alle tijden omvat. Tot de Psalm uiteindelijk afsluit met de zin: laat alles wat leeft zijn heilige naam prijzen tot in eeuwigheid.
Daarin vinden dit oude lied en het loflied uit de brief aan de Efeziërs elkaar. Sowieso lijken die teksten op elkaar, want ook die lofprijzing uit de brief begint met het zegenen van God: ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus’. De lof krijgt daar dus nog een andere laag, namelijk die van de dank voor het reddende handelen van Jezus Christus. De God waarvan in Psalm 145 al zoveel prachtige eigenschappen bezongen zijn, laat zich in Jezus nog meer in het hart kijken. God laat zich kennen als liefdevolle en vergevende God die niets liever wil dan een betrokken relatie met alle mensen op aarde.
Daarin beginnen opnieuw het verleden, heden en de toekomst door elkaar te lopen. Immers, door Jezus is de weg naar de Vader geopend. Met Christus zijn wij gestorven en weer opgestaan zegt Paulus ergens anders. In Efeziërs 1 vers 10 kijken we God recht in het hart en zien we hoe hij ernaar verlangt alle gebrokenheid en verdeeldheid in de wereld op te heffen. Het geheim van God is dat Hij niets liever wil dan een wereld waarin zijn koninkrijk van vrede, rechtvaardigheid en onvoorwaardelijke liefde gerealiseerd is. Zijn weg daartoe is de weg van Jezus Christus. In Jezus mogen wij God Vader noemen, of moeder. God wil alles in de hemel en op aarde bijeenbrengen onder één hoofd: Jezus Christus.
Wat al is en wat nog moet komen is daarbij onscheidbaar, want Jezus is gekomen en is weer opgestaan. Daaraan zal niets meer veranderen. Met Jezus is God al begonnen om alles bij elkaar te brengen, te lijmen, te helen. Tegelijk zien we daar nog lang niet alles van. Is de kerk soms meer verscheurd dan ooit. Is de wereld hectisch en zijn oorlogen steeds wreder en de gevolgen steeds groter. Daarom blijven we bidden of Gods koninkrijk mag komen.
Toch weerhoudt de weerbarstige realiteit de schrijver van de brief aan Efeze én de dichter van Psalm 145 niet van om ongeremd en op grootse wijze God te danken. Om zijn plan om alle verdriet, lijden en gebrokenheid van deze wereld te helen. Om de sporen die we daar nu al van zien. Om doopouders die hun verlangen uitspreken hun kinderen die liefdevolle, vergevende God te laten kennen. Om sporen van vrede die er te zien zijn, om dat kleine, nieuwe begin dat er soms onverwacht is.
Wij mogen vandaag instemmen met die lof. Met elkaar, verschillende generaties samen en als deel van een wereldwijde gemeenschap. Een gemeenschap die onafgebroken, met elkaar de weidsheid van Gods goedheid en genade bezingt.
Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus
Uw Naam zal ik zegenen voor eeuwig en altijd.
Amen