10 augustus 2014
Lezing uit de profetie: Jona 2:3-10
uit de brieven: Romeinen 8:31-39
uit de Evangeliën: Matteüs 14:22-33
Jezus laat ons, niet alleen hier, zien hoe wankel, want hoe onbetrouwbaar populariteit is. Zojuist, na die indrukwekkende maaltijd was Hij populair, maar even later is het gedaan met dat in Hem gestelde vertrouwen. Van een held, een getapte jongen, wordt Hij zomaar een spook. Het zal helaas niet de laatste keer zijn dat mensen niet in Jezus diegene zien die Hij voor hen wil zijn. Ondanks alles wat Hij voor hen doet, blijft Hij een onbegrepen eenling. ‘Heden hosanna, morgen kruisig Hem!’ (lied 556:5). Een triest lot. Vandaag ben je de gevierde sportman, morgen een waardeloze loser. Zo wreed, zo onstandvastig reageert de publieke opinie. En dat vinden we nog gewoon ook met dat wij de invloed van de media gewoon zijn gaan vinden. En dan verbazen wij er ons over dat sportmensen in een psychische crisis belanden, waardoor zij zelfs, uit pure wanhoop, de hand aan zichzelf slaan. Van de luimen van de publieke opinie afhankelijk zijn, is allesbehalve een pretje.
De angst bij de discipelen zit er al diep in, dankzij een storm. Ten prooi aan het wrede spel van wind en golven zien zij het niet meer zitten. Geloof heeft het bij hen niet gewonnen van bijgeloof, want anders zouden zij nuchterder hebben gereageerd, niet zo bang zijn geweest, niet in paniek zijn geraakt. Van Jona naar Jezus’ leerlingen loopt één rechte lijn. Deze landrotten zijn geen zeehelden, maar angsthazen die geen enkel vertrouwen hebben in de goede afloop. Mensen ten prooi aan angst en twijfel kunnen het Paulus niet nazeggen dat omdat God voor ons is wij altijd bij Hem veilig en geborgen zijn. Jona bidt wat af, uit pure angst. Zijn gebed is één schreeuw om hulp; Zijn Godsvertrouwen is tot het nulpunt gedaald. Ook de discipelen schreeuwen het uit, ook van pure angst. Het water staat hun tot de lippen, denken zij. Zij zien alleen maar muren van water op zich afkomen. Dat God zijn volk veelbetekenend door het water heeft geleid, schijnen zij te zijn vergeten. Verder kijken, oog hebben voor God en Gods Zoon herkennen, kunnen zij, verblind door angst, niet meer, want angst deformeert een mens, maakt een ander mens van je: een bange wezel.
Angst is een slechte raadgever. Kalmte alleen kan je redden. Maar rust en bezonnenheid zijn hier ver te zoeken. Hoe komt het toch dat wij zo vaak bang zijn, dat wij niet kunnen leven uit de kracht van het geloof? Alsof je met wankelmoedigheid verder komt. Waardoor smelt ons Godsvertrouwen zomaar weg, als sneeuw voor de zon? Zijn we dan zo weinig zeker van onze zaak, zo weinig zeker van … God? Waarom houden wij ons niet vast aan die ene God, die zich altijd weer betrouwbaar betoont, maar letten wij naast op God ook op andere, allerminst betrouwbare factoren? Waar komt die tweespalt in ons toch vandaan? Alsof je met hinken op twee gedachten verder komt. Maar wij blijven op twee paarden tegelijk wedden.
Onbetrouwbare gelovigen, daar moet God het mee doen, daar moet Jezus voor klaarstaan. Je kunt een leukere klus, een heel wat aantrekkelijker taak bedenken. Toch voert Jezus deze weinig aantrekkelijke opdracht uit, nota bene bij herhaling. Over inzet, over betrokkenheid gesproken! Zoveel menslievendheid van God blijft ten diepste een mysterie, één groot raadsel, niet te doorgronden. Je kunt je er alleen maar over verbazen.
Pas als het vertrouwenwekkende ‘Ik ben’ heeft geklonken, pas als Jezus Zijn identiteit onthult, slaat bij Petrus de stemming om, eerder niet. Pas als Hij Jezus herkent, vervalt Petrus van het ene uiterste in het andere, wordt deze zojuist nog doodsbange man opeens iemand die van alles aandurft, zelfs over water lopen, terwijl hij net nog water zag branden. Niet de enige keer dat Petrus een man van uitersten, een mens vol tegenstellingen blijkt te zijn. En op zo’n duikelaartje moet je dan je kerk bouwen. Van een angsthaas wordt Petrus een belijdend christen. ‘Niets is veranderlijker dan een mens’ zullen we maar zeggen. Maar betrouwbaar komt het allemaal niet over, laat staan standvastig.
Hoe kan Jezus zoveel vertrouwen hebben in zo’n draaitol? Angsthaas en held op sokken, belijder en verrader tegelijk, weinig betrouwbaar. Maar even leeft hij op de toppen van zijn geloof, want als hij zijn blik weer op het dreigende water richt in plaats van op de Heer, is Petrus opnieuw nergens meer. Opnieuw verloren, opnieuw ten prooi aan angst in plaats van een man vol Godsvertrouwen. Zouden wij het er beter van hebben afgebracht dan deze angsthaas?
Opnieuw klinkt een schreeuw om hulp uit de diepte. Jona is geen eenling, geen uitzondering.
Nee, van zijn discipelen moet Jezus het niet hebben. Hij heeft geen enkele steun aan hen. Zij werken Hem veeleer tegen. Dan heb je een groep mensen om je heen, maar wel tevergeefs. Wat een eenzaamheid! Wat een teleurstellingen!
Jezus moet toch wel eens doodmoe zijn geworden van al dat roepen om hulp rondom Hem. Altijd maar weer klaarstaan voor anderen. Altijd maar weer je helpende hand uitsteken. Altijd er zijn voor anderen; maar wie is er voor HEM? Wie kiest er voor Jezus en staat voor HEM klaar? Steeds weer is Jezus een eenling. Niet te peilen eenzaamheid, vooral straks, op Golgotha. Je moet wel heel wat geestkracht hebben, wil je zoveel eenzaamheid aankunnen. Je moet wel heel gedreven zijn, wil je al die negatieve invloeden kunnen verwerken.
Opnieuw is er hier iemand die Jezus onderschat en daarmee aantoont dat wij te klein over God denken, ons bevattingsvermogen tekort schiet. Met als enig resultaat dat Petrus op drijfzand komt te staan in plaats van op een stevige ondergrond. Het hechte fundament vóór zich ziet hij eerder als een spook dan als een betrouwbare God en Heer. Dan zie je Gods Zoon aan het werk en dan herken je Hem niet eens! Wat kan een mens zich toch pijnlijk vergissen; zich vergissen in God nota bene. En wij maar denken dat we het allemaal zo goed weten. Over vergissingen, ja over zelfbedrog gesproken. Amen.