Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

7 juli 2019

Gemeente van Jezus Christus,

Afgelopen september begonnen we de startzondag met deze 10 regels voor een goed gesprek.
1. Stop met multitasken.
2. Doe niet alsof je alles al weet.
3. Stel open vragen.
4. Laat je meevoeren door het gesprek.
5. Als je iets niet weet, zeg dan dat je het niet weet.
6. Stel jouw ervaringen niet gelijk aan die van de ander.
7. Herhaal niet wat je al gezegd hebt.
8. Blijf weg van details.
9. Luister.
10. Houd het kort.

John van Baars kwam er de afgelopen Onderweg in de meditatie op terug. Eigenlijk was ik deze regels al weer vergeten, maar hij bracht ze weer naar boven. Als ik dan de regels lees en terugdenk aan de goede gesprekken die ik het afgelopen seizoen heb gehad, dan schuilt er veel waarheid in deze regels.
Goed luisteren is onmisbaar in een gesprek en open vragen stellen is belangrijk, maar tegelijk heel lastig. De beste gesprekken zijn degene waar je niet afgeleid bent en je elkaar de ruimte geeft om, soms al aarzelend, je gedachten te formuleren. Zo’n gesprek kan verhelderend werken omdat je uitgedaagd wordt woorden te geven aan zaken waar je niet iedere dag over praat.
Het is goed om je bij deze regels te beseffen dat het geen eenrichtingsverkeer is. In een goed gesprek luister jij naar de ander, maar als het goed is luistert de ander ook naar jou en doet de ander niet alsof hij of zij alles al weet.

Wat is nu de link tussen deze moderne gespreksregels en de lezingen van deze zondag? Volgens mij is dat het gegeven dat getuige zijn van Gods goede verhaal begin bij het voeren van een goed gesprek. Met alle openheid en wederkerigheid die daarbij hoort.

In het begin van de eerste Johannesbrief gaat het over getuige zijn en verkondigen van het woord dat leven is. In Lucas 10 worden 72 volgelingen van Jezus er op uitgezonden om alvast over hem te vertellen in de dorpen en steden waar hij nog naar toe gaat.
Beide teksten die dus gaan over het naar buiten brengen van Gods boodschap. Evangeliseren, missionair kerk-zijn, hoe je het ook wilt noemen. Een onderwerp dat de laatste jaren veel aandacht heeft, maar waar velen van ons een gemengd of misschien zelfs negatief gevoel bij hebben.
Het woord ‘moeten’ is denk ik een woord dat vaak in ons opkomt als we over dit onderwerp nadenken. We ‘moeten’ missionair zijn, anders dan: is er in de toekomst geen kerk meer, of dan zijn we geen goede christenen, of ….. vul maar in.

De teksten van vandaag geven een aanzet om er op een ontspannen manier mee om te gaan.

Die 72 leerlingen die Jezus er op uitstuurt zullen geen uitgebreide missionaire opleiding gehad hebben. Ze behoren niet eens tot de meest intieme kring rondom Jezus. Dat waren de 12 discipelen en die waren er al eens op uitgezonden. Toch wil Jezus deze groep mensen gebruiken voor zijn goede boodschap.
Ze hoeven niet op een zeepkist op de markt te gaan staan om daar hun verhaal te vertellen. Nee, Jezus moedigt ze aan om in huiselijke kring te beginnen. ‘Elk huis dat je binnenkomt, zeg daar eerst: “vrede voor dit huis”, zo zijn de instructies van Jezus. Als ze dan ontvangen worden, dan mogen ze daar blijven en eten wat er met hen gedeeld wordt.
Het is een beeld dat op ons misschien wat raar overkomt, maar in de cultuur van toen was het ontvangen van onbekende reizigers veel gewoner. Gastvrijheid was een belangrijk goed en als reiziger kon je vaak rekenen op een welwillende ontvangst.
Ik zie zo voor me hoe daar aan tafel, onder het eten en drinken, tijdens het gesprek dat daar gevoerd wordt, de missie van de 72 leerlingen begint. Als ze gevraagd wordt waar ze vandaan komen en waar ze naar toe gaan. Ik kan zo voor me zien hoe ze op dat moment heel open gaan vertellen over die bijzondere man die ze hebben leren kennen en wat dat voor hen veranderd heeft in hun leven.

Een andere ontspannende gedachte is dat ze niet meer mee hoeven te nemen dan zichzelf. De beperkingen die Jezus oplegt kunnen knellen. Waarom mogen ze zich niet voorbereiden op de reis en helemaal niets meenemen? Kan je dat van mensen verwachten? Is dat niet roekeloos?
Aan de andere kant kan het ruimte scheppen. Het laat zien dat deze leerlingen niet hoeven te veranderen voordat ze geschikt zijn om over het koninkrijk van God te vertellen. Ze mogen gaan zoals ze zijn, met wat ze van de boodschap van Jezus begrepen hebben, maar net zo goed met alles wat ze er nog niet van snappen. ‘Ga maar gewoon’, lijkt Jezus tegen ze te zeggen.
Hoe relaxed is die gedachte? Dat we niet de perfecte christen hoeven te zijn voordat God ons kan gebruiken? God heeft helemaal geen perfecte christenen nodig. Hij kan ons gebruiken zoals we op dit moment zijn. Met al ons geloof en al onze twijfel, met al onze talenten en al onze minder sterke kanten. Voor God hoeven we niet te veranderen.

Diezelfde toon slaat het begin van de Johannesbrief aan. Daarin spreekt de schrijver als lid van een groep getuigen. Hij zegt: ‘dat wat wij gezien hebben, wat wij gehoord hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat geven wij door.’
Het begint bij de eigen ervaring, bij het eigen verhaal en wat de schrijver heeft begrepen van het verhaal van God. Dát wordt doorgeven. Dat is voldoende om te zorgen voor verbondenheid, met elkaar en met God. Het zorgt voor vreugde. Het delen van je verhaal is geen last, maar het delen en aanhoren van elkaars verhalen mag voor lichtheid en vreugde zorgen.

Dat gold voor de leerlingen in de tijd van Jezus en kort daarna, maar het geldt ook voor ons. Tijdens de gesprekken met de jeugd merk ik dat de beste gesprekken ontstaan als ik eerlijk durf te zijn over mijn geloof, maar ook mijn twijfel. Als ik mijn eigen verhaal vertel met alles wat daarbij hoort.
Dat is als ouder net zo denk ik. Je probeert te laten zien wat voor jou belangrijk is. Uiteindelijk maken je kinderen een eigen keuze. Moet je ze loslaten in het vertrouwen dat je ze de belangrijke dingen hebt meegegeven, dat ze genoeg in hun rugzak hebben zitten om de juiste keuzes te kunnen maken.

Het is als de afbeelding op de voorkant van de liturgie. Op de beamer zien we hem in kleur.

Wij zijn allemaal zo’n poppetje. Met onze eigen kleur, met onze eigen ervaringen en met ons eigen verhaal dragen we bij aan Gods boodschap. Daarmee vormen wij ons eigen stukje in de puzzel van Gods koninkrijk. Op zichzelf stelt één puzzelstukje niet zoveel voor, maar het is ontzettend vervelend als je er eentje mist. Elk puzzelstukje op zich is onmisbaar. Elk puzzelstukje hoeft niet meer of niet anders te zijn dan zichzelf om mee te kunnen doen.

Zo kan getuige zijn van Jezus’ boodschap en meewerken aan Gods koninkrijk van vrede veel makkelijker zijn dan we soms wel eens denken. Voor God zijn we namelijk goed genoeg zoals we zijn. Dat is het verhaal dat we mogen vertellen. Dat is wat we onze kinderen, onze tieners mogen meegeven in het jeugdwerk in onze gemeente en daarbuiten. Het is het verhaal dat we te vertellen hebben als we met anderen in een goed gesprek raken over wat ons bezielt in ons leven. Dat doen we samen. Want met elkaar samen vormen al onze verhalen het grote verhaal van God en zijn koninkrijk van vrede.

Amen