Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

22 november 2009, Eeuwigheidszondag

lezing: Marcus 13: 3-4 en 14-28

Gemeente van onze Heer Jezus,

Tien jaar geleden werd er in Nederland een kind geboren, De tekst die op het geboortekaartje stond, herinner ik mij nog goed. De tekst was een gedeelte uit het ‘Lied aan het licht’, dat we in deze dienst hebben gezongen:

‘Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al de wereld daagt,
waar mensen waardig leven mogen, en elk zijn naam in vrede draagt’.

Ruim tien jaar geleden was het oorlog in Kosovo. De oorlogsbeelden op de TV, mensen op de vlucht, kinderen, vaders, moeders, grootouders, bepaalden de Nederlandse ouders van dit pasgeboren kind nog eens bij de kwetsbaarheid van het leven. Vluchten als je zwanger bent? Je moet er even niet aan denken! Het riep bij deze ouders opnieuw een diep verlangen naar vrede op. Een vrede die verder gaat dat het staken van oorlogshandelingen, maar een alomvattende vrede waarin mensen tot hun recht kunnen komen, waar werkelijk leven mogelijk is, leven dat de mens-waardig is. Een leven ook waar je je naam in vrede kunt dragen, dat wil zeggen dat je kunt leven in een situatie waarin je niet bang hoeft te zijn te worden aangestaard of opgepakt omwille van je naam, wie je bent, hoe je eruit ziet of welke kleding je draagt. Het kind had heel goed ‘irene’ vrede kunnen heten.

De concrete beelden van toen zijn onverminderd actueel gebleven, triest genoeg. En toch zingen we hier in deze gemeente die naar Christus heet, ons lied van verlangen:
‘daagt er ergens nog die wereld waar mensen waardig mogen leven?’

De lezing uit Marcus lijkt op het eerste gezicht zich niet met deze vraag bezig te houden: beelden van oorlog, honger, vluchtende mensen en natuurrampen, tuimelen over elkaar heen. Wat Marcus vertelt, is maar al té waar. Deze ellende komt allemaal wel erg bekend voor. Het gaat over ons en over onze wereld. Je kunt de tekst op verschillende wijzen lezen en in het voorbereidingsgroepje hebben we geprobeerd te doorvorsen wat de boodschap van deze tekst zou kunnen zijn. Met alleen een opsomming van de chaos kwamen wij er niet uit.

Je kunt lezen met een houding van fatalisme: ‘De wereld draait nu eenmaal zoals ‘ie draait, je kunt er toch niets aan doen ‘Het heeft zo moeten zijn’ We noemen het noodlot en soms zelfs God. Eerlijk gezegd kan ik met zo’n God kan ik niet uit de voeten. Deze God staat haaks op de God die uit de bijbelse verhalen mij tegemoet komt. Verhalen van God die betrokken is bij de geschiedenissen van mensen, die meelijdt, verdriet heeft, die zich keer op keer niet neerlegt bij ‘het moet zo zijn’, maar hoog inzet op bevrijding en leven. Deze fatalistische berusting: ‘het gaat nu eenmaal zoals het gaat’, is ook comfortabel. Je kunt je slachtoffer wanen: er is toch niets aan te doen en je eigen verantwoordelijkheid doet er niet meer toe.

De tweede houding om naar deze tekst te luisteren is met een houding van afschuw. De bijbel verwordt dan tot de krant. ‘Wat is het toch allemaal vreselijk, moet je toch eens zien. De bijbel geeft ook helemaal geen troost meer in deze moeilijke tijden.’

Er is nog een derde manier om deze weerbarstige tekst te lezen. Als bemoediging en aansporing om vol te houden. Marcus legt een verband tussen de gebeurtenissen waarvan hij getuige is: de verwoesting van de tempel, de vervolgingen van de christenen en de woorden van Jezus. Hij zet de woorden van Jezus in, hij gebruikt de woorden als bemoediging voor de vervolgde gemeente, de gemeente in nood. Jezus die zijn eigen dood onder ogen ziet, de ondergang van de tempel voor zich ziet én ziet hoeveel er nog zal worden geleden. Jezus leert zijn leerlingen en ons: Ook wij zullen niet aan dit lijden ontkomen, op welke manier dit zich ook aandient. Als het dan niet in de vorm is van natuurrampen, hongersnood en oorlogen, waarvan wij hier en nu dagelijks de beelden zien, waarvan wij het leed ons nauwelijks kunnen voorstellen, dan wel dient dit lijden zich voor ons aan in persoonlijke ervaringen van nacht en duister, van doodlopende wegen, van de dood. Allemaal gezichten van het einde, waaraan ook wij in ons leven niet kunnen ontkomen.

Wat stelt Jezus eigenlijk in staat om met open ogen naar deze pijnlijke realiteit van het einde te kijken? Wat is het geheim, waardoor Hij ons nog steeds voor ogen staat, al eeuwen lang? Wanneer alles duister is, geen zon, geen maan, geen sterren, dán zal de mensenzoon komen, zo horen we Hem vandaag tegen zijn leerlingen zeggen. Jezus leeft met de werkelijkheid van lijden en dood, met het einde voor ogen, en tegelijkertijd met een ander perspectief. Het perspectief van de belofte, van de mens, die komen zal, de mens, naar Gods beeld en gelijkenis.

Marcus zet ons voorzichtig op dat spoor: dat de dagen van de grote verdrukking ingekort zullen worden ter wille van de uitverkorenen. Uitverkoren zijn is de laatste zekerheid. In alle ellende, in al ons verdriet, ben je door God gekozen, heeft God je bij je naam geroepen, hoor je bij God, en ben je door God geliefd. Zo gelezen kan deze tekst inderdaad vertrouwen en moed geven. Is deze tekst, in al zijn weerzinwekkendheid, nodig om in de dreigende chaos staande te blijven plús de zekerheid dat er geen nieuwe confrontatie met de vervolgers zal plaats vinden. Het heft de moeite die we met deze tekst kunnen hebben niet helemaal op, maar verklaart wel de felheid.

Niets in het christelijk geloof is zo sterk als het geloof dat het einde het einde niet is.  Bij afscheidsdiensten zeg ik het ook vaak zo: “Wij houden onze ogen gericht op Jezus Christus en wij spreken uit, in tastend geloof, dat dit het einde niet is, dat onze God een God van levenden is.”

Niets is zo sterk als je leven zo in te richten dat je zélf met alles wat je bent je verzet tegen het lijden. En waar de nacht zich aandient, je daarin toe te vertrouwen aan de belófte dat God niet laat varen het werk dat zijn hand begon. God laat ons niet zitten. Jezus’ woorden aan het kruis ‘Mijn God waarom hebt U mij verlaten’ zijn woorden die diepe eenzaamheid uitdrukken, en tegelijkertijd woorden die een protest zijn tégen het lijden. Dit protest is een verdichting van hoe hij heeft geleefd. Zó vertrouwt Hij zich toe aan God, die God, die nooit los laat het werk dat zijn hand begon. Juist ín die schreeuw is er de trouw aan die belofte. Juist díe overgave in de nacht, maakt dat het einde het einde niet is. Zo staat Hij mij nu, voor ogen. En wat is dan de dragende grond van dit alles, om zo met het einde te kúnnen leven? De liefde. Alleen het je geliefd weten. Het besef dat God lief heeft, ons heeft gewild, dat we ertoe doen, om niet.

Alleen dat aanvaarden, alleen dít geloven doet ons uiteindelijk ontsnappen aan het einde als een einde voorgoed. Hij zal zijn belofte gestand doen, ons liefhebben en wij zullen leren léven. Daaraan proberen we elkaar in deze gemeenschap die naar Christus heet, te herinneren. Als iemand het niet ziet, mee te helpen naar doorkijkjes, pareltjes van Gods liefde voor ons. Met elkaar mee zoeken naar het visioen van vrede waar Christus Koning is, dat ons op de been houdt en toekomst biedt.

Een bekend woord dat aan Maarten Luther wordt toegeschreven luidt ‘als ik weet dat morgen de wereld vergaat, zou ik vandaag nog een appelboom planten’. Zo groot is zijn geloof in de toekomst van God, in een toekomst bij God. Hij kan niet anders dan zich daar aan vastklampen.

Er staat ergens in Nederland een toverhazelaar van ongeveer 10 jaar. De boom die hartje winter, ook als het vriest dat het kraakt, gele of oranje bloemetjes geeft en zo de belofte van een nieuwe toekomst in zich draagt – als je het bijna niet zou geloven.

Amen