Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

24 december 2009, Kerstnachtdienst

Preek kerstnacht 24 december 2009

 

tekst: Lucas 2:1-20

 

Welkom om het goede nieuws van kerst te horen. We hebben drie impressies gehoord waarom zij kerst vieren. Waarom viert u kerst? Wat of wie heeft u hier gebracht? Bent u nieuwsgierig? Bent u op zoek? Bent u hier te gast en meegenomen door een vriend? Bent u hier kind aan huis? Het kan allemaal. Twee schilderijen hebben mij op het spoor van de vraag van vanavond gezet: waarom vier ik kerst?

Het eerste schilderij is van Pieter Breughel. Een winters tafereel, waarop veel is te zien. Er spelen kinderen op het ijs, vrouwen vegen de sneeuw weg, er wordt handel gedreven. Er is drukte aan de linkerkant van het schilderij, bij een herberg. Zo zag een willekeurig dorpje in Brabant eruit in de 16e eeuw.

Het schilderij heet ‘volkstelling in Bethlehem’ en dan wordt het ineens een ander schilderij. Het oerhollandse tafereel wordt in een ander kader gezet. Het kader van het evangelie van Lucas, van keizer Augustus en andere machthebbers. Deze keizer heeft goddelijke pretenties. Hij is de veroorzaker dat al die mensen samendrommen rond die herberg. De reden van dat alles: een volkstelling, om de grootte van je leger te kunnen inschatten, om te weten te komen hoeveel mensen belastingplichtig zijn. Dat zijn zaken die keizers altijd willen weten. Als er in de bijbel sprake is van volkstellingen, is dat altijd negatief.

Breughel schildert ons hoe dit decreet van de keizer gevolgen heeft voor gewone mensen. Zij zijn het die op pad moeten, en in de tijd van dit jaar in onze landstreek, is dat een reis vol winters ongemak. Vanuit de optiek van keizer Augustus een tragisch voorval.

Breughel laat ons nóg iets zien met zijn ‘volkstelling in Bethlehem’ in een Hollands jasje. Dit is de wereld waarin Maria haar kind zal baren, mensen noodgedwongen op reis. In deze wereld, dat is onze wereld, wordt dit bijzondere kind geboren, om bij mensen te wonen, om zijn hele leven met ons te delen, totaal. Zo wordt deze God mens, delend in het menselijke bestaan met alles wat daarbij hoort.

Jezus komt op het schilderij niet voor, nog niet. Jozef staat er wel op: in het midden met een grote zaag over zijn schouder. Achter hem zien we Maria, zij zit op een ezeltje. Nu nog incognito, maar in Maria met Jozef maakt God geschiedenis. Zo’n sterk verhaal dat God daarmee de wereldgeschiedenis met alle keizers die daarbij horen, buiten spel zet.

Nu zijn alle ogen gericht op het kind, met zijn moeder in de spotlights geschilderd door Carvaggio (in 1609). Herders staan om hen heen, ietwat op de achtergrond de os en de ezel. Zijn het vier herders, of zijn het er drie en staat Jozef dicht bij hen? Het is in deze situatie van lek en gebrek, van onderweg zijn op bevel van de keizer, dat Maria haar eerstgeborene baart die zij Jezus zal noemen. Ze wikkelt hem in doeken, legt hem in een voederbak. Er is geen plaats in het gastenverblijf.

Herders in de buurt, vrije jongens van het vrije veld, houden de wacht bij hun kuddes. Plotseling staat de engel van de Heer bij hen en vertelt dat ze niet bang hoeven te zijn. Voor hen is de Heiland, de Redder geboren. Hieraan zullen zij hem herkennen: een kind in doeken gewikkeld, liggend in een voederbak. Deze is de redder, de arme onder de armen, de weerloze onder de weerlozen.

De engel is niet alleen in het veld. Een hemelse macht aan engelen onderstreept de boodschap met de woorden dat aan God alle gloria is en vrede op aarde voor allen die God liefheeft. ‘U is heden de Heiland geboren’, zegt de engel, tot de herders. Mensen die juist niet zo willen opvallen, mensen met een verleden en daarom zonder toekomst, uitgerekend aan hen wordt het hemelse bericht als eerste verteld.

Het zijn eerlijk gezegd geen bijzonder opvallende tekenen: een kind in doeken gewikkeld. Zo zijn er tallozen, ieder kind, keizerskind of arm kind, begint zijn leven in doeken gewikkeld. Tegelijkertijd is er de herkenning dat in dit kind God een teken geeft van zijn onverbiddelijke solidariteit met alles wat klein en weerloos is.

Ze hadden wel lef die herders, om deze hemelse boodschap zó te horen, te aanvaarden en er actie op te ondernemen. Ze gaan daadwerkelijk op zoek naar het kind, zoals de engel heeft gezegd, ze vinden het en doorzien dat het om een kind van God gaat. Ze vallen voor hem op de knieën. Als zij niets hadden gedaan? Deze geschiedenis van goed nieuws voor alle mensen staat of valt met de getuigen, te beginnen met de herders. De herders die als blijde vertegenwoordigers van Gods handelen allereerst naar Maria en Jozef gaan en daarna ook hun mond nog niet kunnen houden.

Dit alles speelt zich af in de buurt van Bethlehem, de stad van David. Hier begint een nieuwe toekomst. Jezus is hiermee ingebed in de afstamming van David. Zo’n koning die als een heuse herder voor zijn mensen zorgt. In Bethlehem, huis van brood betekent het, is het brood van het leven voor ieder die het aan wil nemen.

De os en de ezel staan er wat verloren bij, in het bericht van Lucas niet genoemd, maar op schilderijen en in kerststallen altijd aanwezig. De os en de ezel, in verbasterd Hebreeuws ‘schorriemorrie’ het uitschot, dat zijn wij, de mensen die altijd achteraan komen, die aangespoord worden om in dit kind Jezus te herkennen, te erkennen als hun Heer, dat zij bij en van Hem brood van leven kunnen ontvangen.

Dat zijn grote woorden voor dit pasgeboren kind. Deze dagen van kerst brengen ons de grote vragen te binnen: vrede in eigen kring, vrede op aarde. Wat is de zin van mijn leven? Wat zal er van ons worden? Deze grote vragen brengen ons in de stal, we verzamelen ons rond een klein kribje, want aan wie daar ligt, ontlenen wij hoop.

Dit kind van vrede, het kind dat ons op het spoor van Gods licht zet. Dit kind dat ons mensen herinnert aan Gods verlangen van liefde, dit kind dat een heel leven voor zich heeft, dat totaal in het teken staat van het dienen van God door onder mensen te leven. Dit kind bij uitstek dat ons voorgaat om kind van God te zijn.

Deze God zingen we de eer toe, in alle toonaarden. Dat hebben we niet zelf bedacht, maar de engelen zijn, net als de herders, ons daarin voorgegaan. Daarom vier ik kerst!