5 juli 2009
Epistellezing: Romeinen 10:1-15
Als we God nou maar eens zouden zien, als we God maar eens zouden ervaren, dat zou een geweldige ervaring zijn, iets om nooit te vergeten. Dan zouden we tenminste zeker weten dat het waar is, dan zouden we eindelijk zekerheid hebben. Op zoek naar God verwachten mensen het al vele eeuwen van mystieke ervaringen om tot goddelijke hoogten te kunnen stijgen, boven zichzelf uit te kunnen grijpen. Op zoek naar een overweldigende Godservaring, naar extase, naar happinez; pelgrims onderweg. Ver boven het alledaagse leven uit op zoek naar dat ene, bijzondere.
Maar is spiritualiteit wel een toverwoord? Je kunt op zoek naar God ook geweldig in de problemen raken in plaats van verder te komen. Je kunt te veel van jezelf vergen en in een depressie terecht komen, vastlopen in je zoektocht, zoals Kierkegaard, Nietzsche en Cioran. Is dat God mij kent niet belangrijker dan dat ik God door en door ken?
Beseffen we wel voldoende dat religie spelen met vuur is? Een zoektocht die uitloopt op ‘eigen schuld, dikke bult’, dit is nu eenmaal je karma, levert in plaats van zelfverlossing een weinig verlost mens op. Ook de zoektocht naar God kan zonder een goede gids uitlopen op een labyrinth in plaats van op de verwondering van een ware openbaring, op vertwijfeling in plaats van op wat de bedoeling is: meer zekerheid. Daarom maakt mysticus Paulus, die weet waar hij het over heeft, op zoek naar een evenwichtig geestelijk leven enkele kritische kanttekeningen bij een spirituele zoektocht die te veel van een mens kan vergen. Daarom reikt Paulus Christus als ervaren gids, als leidraad aan. Niet om alleen maar bekende, platgetreden paden te betreden, wel om ons verder te helpen. Want de kans dat je net als Ikarus neerstort, als je probeert goddelijk hoogten te bereiken, is niet gering. Daarvoor wil Paulus ons behoeden. De tocht naar de zevende hemel is vaak een moeizame weg, die niet voor iedereen is weggelegd, de nodige zorgvuldigheid vereist.
Paulus vraagt zich ten eerste af of het wel om opstijgen tot grote hoogten draait. Gaat het er niet veel meer om dat God tot ons afdaalt, tot ons komt? Voordat wij God gaan zoeken, zoekt God ONS al op. Is dat niet een troostrijke gedachte? God komt naar ons toe, met Kerst, God is ons nabij, in Christus. God neemt ons bij de hand om ons naar het beloofde land te leiden. In het licht van de wolkkolom, in het licht van het Licht der wereld kan je ‘vertrouwend lopen’ (Gez. 367:1). God laat ons niet ronddolen: Christus zoekt schapen die dreigen te verdwalen op. In plaats van in een vicieuze cirkel rond te dolen wordt voor ons de weg gebaand, gaat een gids ons voor op ons levenspad, dat altijd weer vol kronkels en dwaalwegen zit. Niet ‘je moet het zelf maar uitzoeken’, maar je bent gezocht en gevonden. Gods Woord is niet ver weg, maar dichtbij doordat Christus ons tegemoet komt in begrijpelijke verhalen, alledaagse taal vol beelden uit de wereld van Zijn toehoorders. Geen hoogdravende taal, maar heel aards: gelijkenissen, brood en wijn. Geen onmogelijke eisen, maar heilzame mogelijkheden. Heilzame grenzen, opdat wij niet ontsporen. God wordt ons hier heel na aan het hart gelegd. Hij is niet onvindbaar, maar hoorbaar, springlevend, sinds Pasen; en inspirerend, sinds Pinksteren. In plaats van onze geest, waarvan Hegel de mogelijkheden toch wel wat heeft overschat, Gods Heilige Geest als bron van inspiratie, opdat het niet, dodelijk vermoeiend, allemaal van onszelf afhangt. Wij hoeven ons niet langer aan onze eigen haren uit het moeras op te trekken sinds Christus ons uit de dood omhoog heeft getrokken.
God zoeken, ja, natuurlijk. Maar niet zonder betrouwbare gids, niet zonder handreiking en niet zonder heilzame inspiratie, opdat wij weten waar wij het zoeken moeten. Paulus laat ons niet verdwalen. Die ellende heeft hij te veel mensen zien overkomen. Daarvoor wil hij ons behoeden.
Paulus maakt geen kritische kanttekeningen bij het streven van de mens God te zoeken om Godzoekers te ontmoedigen, maar om hen de helpende hand te bieden bij hun o zo menselijk streven. Daarom begint Paulus met ons het vertrouwen te geven dat God niet onmogelijk ver weg is. Paulus zet in bij Godsvertrouwen, opdat wij meer zelfvertrouwen krijgen, opdat wij weten dat wij er niet alleen voor staan, geen eenzame, aan het lot overgelaten zoekers zijn, maar de nodige steun en inspiratie ontvangen. Daarom geen zoektocht naar het beloofde land zonder Mozes, geen speurtocht naar God zonder Christus. Daarom geen zelfontdekkingsmethode, geen studiehuis, maar oefeningen in het leerhuis, weldadige godsdienstoefeningen als training in plaats van je afpeigeren op een te smalle evenwichtsbalk. Geen moeizame tocht langs de afgrond, maar evenwicht ervaren, je gedragen weten, niet door je diepste zelf, maar door God. Openstaan voor God, beschikbaar om gevolg te geven aan zijn gebod, leven uit Christus, je bij dat alles gedragen weten, totdat God alles in allen zal zijn, wij Hem eindelijk zien. Amen.