Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

12 mei 2013

Lezingen: I Korintiërs 15:45-49
Johannes 14:15-21

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Vandaag is Wezenzondag. Dat is de zondag ná Hemelvaart en vóór Pinksteren. Jezus is na Pasen een periode van 40 dagen aan zijn leerlingen verschenen, en hij is nu ten hemel opgenomen. In één van zijn gesprekken heeft hij tot zijn leerlingen gezegd: ‘ik laat jullie niet als wezen achter’. De vervulling van deze belofte moet nog komen. Zo verhoudt Wezenzondag zich ten opzichte van Pinksteren, zoals leegte zich verhoudt tot volheid. Het is een tussentijd, tussen het nog niet en reeds wel. Wat houdt ons bezig in deze tussentijd?

In deze tussentijd lezen we dit jaar uit de afscheidsrede die Jezus houdt, gericht tot zijn leerlingen. Het is een indringende toespraak ná de voetwassing, ná de laatste gezamenlijke maaltijd, ná het vertrek van Judas uit de groep. Voor de 3e zondag op rij horen we uit deze afscheidsrede, en voor de 3e keer op rij gaat het over de liefde.

Weten de leerlingen het dan nóg niet? Over de liefde en liefhebben? Weten wij het nóg niet? Is liefhebben zo ingewikkeld? Toegegeven: Jezus verbindt het met het houden van de geboden. Liefhebben en de geboden onderhouden gaan hand in hand. Zoals Jezus de geboden van God belichaamt en zich daaraan vol liefde laat zien aan wie hij maar ontmoet,
zo wordt de toespraak van Jezus voor ons ook concreet.

Liefhebben van je geliefden is – meestal – goed te doen, daar zijn het geliefden voor.
Liefhebben van je naasten, degenen die je toevallig tegenkomt, onderweg, op je werk, op de markt, op school, in de kerk, dat wordt al weer wat ingewikkelder. Liefhebben als hij op je tenen gaat staan, als zij nét voor je neus de laatste doos aardbeien koopt, als zij op de stoel gaat zitten die jij als jouw vaste stek beschouwt. Liefhebben is dan niet eenvoudig meer. Het zijn allemaal lastige en vervelende dingen, maar uiteindelijk ook wel iets om overheen te komen

In de voorbereidingsgroep kwamen we al associërend op het liefhebben van iemand die je iets vreselijks heeft aangedaan, met twee voorbeelden van uitersten. De vader van Marianne Vaatstra die de dader ‘nooit van zijn leven’ zou kunnen vergeven. Mevrouw Heijn, de weduwe die degene die haar man ontvoerd en vermoord had, volledig kon vergeven.

Nu is vergeven niet gelijk aan liefhebben, maar het heeft er wel mee te maken. Het is daarom dat Jezus blijft hameren op het liefhebben – juist op momenten dat het lastig, ingewikkeld is, omdat we er op aangesproken worden. En omdat we eraan herkend kunnen worden: liefhebben. Daarvoor moet je soms goed kijken en zoeken.

Dat liefhebben is bij Jezus altijd in verbinding, in verbinding met de leerlingen, in verbinding met God de Vader, in verbinding met de toegezegde geest. De verbinding zou er zo uit kunnen zien zoals deze afbeelding. Een driepoot gemaakt uit één stuk hout. Alleen op drie poten kan dit voorwerp blijven staan, is er evenwicht.

Jezus zegt een andere pleitbezorger toe, de Geest van de waarheid, zo zegt hij in het begin van het evangelie van vanmorgen. Een trooster stond er in de vroegere vertalingen. Een trooster kun je opvatten als iemand die een arm om je heen slaat en zegt ‘ach, kop op!’.
Trooster krijgt zo een minder actieve en meer emotionele lading, maar dat is niet de bedoeling.

Een trooster, een pleitbezorger, is iemand die voor je instaat, op wie je een beroep kunt doen, iemand die je kunt vertrouwen, iemand op wie je kunt bouwen. Uiterst actief dus!
Dat derde pootje, dat nodig is voor het evenwicht. Iemand die je bijstaat om het vol te houden lief te hebben – ook als het niet zo gemakkelijk is, tegendraads zelfs, en die je helpt de geboden te onderhouden.

In de tussentijd, tussen nog niet en reeds wel, hoorden we ook Paulus. We vallen aan het slot van de 1e brief aan de gemeente in Korinthe in een heftige discussie over het hoe van de opstanding. Paulus beantwoordt deze vraag niet, maar zet een ander accent. Hoewel ook hij niet wars van het denken in tegenstellingen: aards tegenover hemels, vergankelijk tegenover onvergankelijk, meent hij niet dat het lichamelijke iets kwaads is dat overwonnen moet worden.

Paulus houdt vast aan de joodse gedachte van de oorspronkelijke goedheid van de schepping. God maakt Adam uit stof, uit aarde, en maakt hem tot levende ziel, door hem de geest in te blazen. Levende ziel: wat jou tot jij maakt, je eigenste zelf, jij uniek mens. Paulus ziet ons mensen als mensen onderweg van het aardse naar het hemelse, het hemelse karakter van de verrezen mens, waar de nieuwe Adam ons is voorgegaan.

Dit beeld kan het wellicht verduidelijken: een boom is met zijn wortels verbonden met de stoffelijke aarde, met Adam, maar zijn takken strekt hij uit naar de hemel, naar Christus.
Willem Barnard verwoorde het poëtisch: wij van de aarde zoeken het paradijs, samen op weg zijn wij levenslang.

Wat staat ons dan te doen in deze tussentijd? Leef met de geboden, dat is: heb elkaar lief in Jezus’ naam, zoek naar Gods wil, sta open voor de gaven van de Geest, in verbinding met elkaar en met God.

Maar daar is die leegte, die tussentijd. Hoe kunnen we hier dan ook iets ervaren van God?
Dat is een vraag van veel mensen. Dat vraagt om open zintuigen, het vraagt uithoudingsvermogen, het vraagt dat wij bij ons verlangen, wat goed is en wat we niet op moeten geven, ook oefenen in liefhebben als dat wat ingewikkelder is, dat wij luisteren naar de stilte. De stilte om ons heen, de stilte in ons hart.

Wat nu als er helemaal geen stilte in ons hart is? Maar luid kabaal en een volle agenda?
Laat staan ruimte voor de Geest? Als we de tussentijd tussen ‘nog niet’ en ‘reeds wel’ al opgevuld hebben met eigen business? Dan is het wel lastig geworden, maar wie weet, zoekt de Geest van de waarheid haar eigen weg, in verbinding, reikend, verlangend naar de hemelse.

Dat zijn situaties waarin we elkaar tot pleitbezorger kunnen zijn in de gemeente, lerend aan elkaar, uithouden lief te hebben, omdat God ons aan elkaar gegeven heeft.

Amen