Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

15 september 2013

startzondag201315 september 2013 – Startzondag ‘lef hebben’

Lezing: Genesis 6:9; 6:12-22; 7:11-16; 7:24; 8:1-17

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Lef hebben. Hij groeit op als oudste in een gezin van vier kinderen, zijn vader overlijdt jong,
zijn moeder hertrouwt. Tussen de stiefvader en de stiefdochter loopt het niet goed, het wordt een hooglopende zaak waar woorden als seksueel misbruik en kindermishandeling over de tafel gaan.
Harde bewijzen komen er niet. Dochter verlaat het huis en heeft geen contact meer met haar moeder en haar broers. Juist in diezelfde tijd komen bij hem vragen over zijn seksuele identiteit hernieuwd naar boven. Is hij homo, hetero, of biseksueel? Latente gevoelens worden weer actueel.Hij heeft een vriendinnetje, en de te verwachten gang van zaken is dat zij gaan trouwen. Als hij zijn ouders zou vertellen dat hij homo is, dan is er nóg meer gedoe, – zo is zijn inschatting – want er is al gedoe genoeg met zijn zus. Hij heeft het lef niet om er over te spreken, hij durft het niet, hij kan niet vertellen hoe hij zijn leven op zijn manier wil leven.

Lef hebben, leven is het meervoud van lef. In dit verhaal loopt het vast met het leven van deze jongen.
Zo gaat dat soms, en dat is triest genoeg. Want lef hebben vraagt iets van mensen, het vraagt om tegen de stroom in te gaan, of in te gaan tegen wat je zelf ervaart als tegenstroom, iets wat je bang maakt, of je verlamt.

Lef hebben om iets aan te kaarten, iets aanklagen om het niet goed is. Het lef te hebben om het verschil te maken, kome wat komt.

Een Bijbelse personage die lef heeft, is bijvoorbeeld Abraham. Hij gaat toch maar, naar dat onbekende land, met een God die hem roept, wegroept uit zijn ‘comfort zone’ met de belofte dat hij èn land èn nageslacht krijgt. Ja maar, dat is allemaal niet zo moeilijk om hem als inspiratiebron te zien, we weten hoe het met Abraham afloopt. Hij ontvangt – uiteindelijk – wat hem beloofd is.

Of wat dacht je van Esther, de joodse vrouw die bij haar gemaal de Perzische koning Ahasveros
moet pleiten voor haar volk dat met vernietiging bedreigd wordt. Ze doet het met de woorden ‘kom ik om, dan kom ik om’, het is balanceren op het scherpst van de snede, balanceren op leven en dood.

Noach, Mozes, Esther, Amos, Paulus, ze hebben lef, dat moet gezegd. Lef om een ark te bouwen,
om hun stem te verheffen tegen de farao, om te roepen om recht, om de Christus te verkondigen in een vijandige omgeving, om tegen de stroom in te gaan, maar vanzelfsprekend is het niet.

Zij hebben moed nodig om het verschil te kunnen maken in hun leven, en daarmee ook in het leven van anderen. Ze doen het ten behoeve van anderen. Deze eigenschap ‘moed’ hebben we niet van nature, ook de Bijbelse personages niet. Mozes bijvoorbeeld haalt de hele trukendoos uit de kast om maar niet naar de farao in Egypte te hoeven. En de vrienden van Jezus, hoeveel lef hebben zij eigenlijk? Ze laten Jezus in de steek, en na zijn dood zitten ze angstig bij elkaar in een bovenzaaltje… Het is Jezus zelf die de impasse doorbreekt.

We hoorden over Noach, iemand met lef, dat wel. Hoe komt dat dan? Wat zijn de elementen die maken dat we Noach als iemand met lef zien?

Drie dingen vallen mij op.
1. Noach vertrouwt op God
Er staat geschreven dat hij in nauwe verbondenheid met God leeft, daar moet vertrouwen aan ten grondslag liggen.

2. Noach wil God eren
Noach volbrengt de opdracht van God om een ark te bouwen als er in de verste verte geen water te bekennen is, en geen wolkje aan de hemel. In allerlei verhalen eromheen geven omstanders commentaar, en wordt Noach voor gek versleten, maar hij houdt God hoog. Aan het eind met weer vaste grond onder de voeten eert Noach God met een offer.

3. Noach wil God gehoorzamen
Noach laat zijn oren niet hangen naar zijn omgeving, maar hij blijft trouw in zijn relatie tot God. Daarin wordt hij niet teleurgesteld: God sluit zelf de deur van de ark, God zelf beschermt Noach en zijn gezin.
Na 150 dagen regen gedenkt God Noach, hij laat ‘m niet voor altijd ronddobberen.
Vertrouwen, eren en gehoorzamen – grote woorden die we lang niet altijd in elke situatie kunnen nazeggen en nadoen. Als we deze woorden vertrouwen-eren-gehoorzamen leggen naast de biografie van de jongen waarmee ik mijn preek begon, dan zien we waar de moeite zit. Ik bedoel maar, zo lastig, zo moeilijk kan het zijn, lef te hebben, om op te staan, om te leven naar je bestemming.

Afgelopen donderdag publiceerde ’tuimeltekst.nl’ deze tekstheb het lef
‘heb het lef onzeker te zijn’ Sinds donderdag denk ik over deze zin na.
Lef hebben onzeker te zijn. Je moet het maar durven! Aan de andere kant: wat kunnen belemmeringen zijn van lef? Angst, onverschilligheid, geen vertrouwen?

Sinds 1989 rijdt er tussen Dublin en Belfast een vredestrein, een trein tussen Ierland en Noord-Ierland, op een spoorlijn die vaak gebombardeerd is, deel van de bloedige en gewelddadige geschiedenis in Noord-Ierland.

Een paar mensen staan op, om wille van de vrede, en laten de vredestrein rijden, stappen er zelf in, omdat ze vinden en geloven het anders moet, omdat er vrede moét komen, in hun land, omdat dit geweld niet strookt met hoe zij hun wereld zien, zoals God ons de wereld gegeven heeft. Zij tonen lef voor een andere wereld die zij aan hun kinderen willen doorgeven.

Het is niet zonder risico, de eerste treinrit niet, en de stenen vliegen door de ruiten, en ook daarna niet, maar niets en niemand weerhoudt hen ervan. Als onverschilligheid de toon zet, gebeurt er niets,
dan was er geen vredestrein vertrokken.

Moed is niet het gebrek aan angst. Moed is dat je zoveel lef hebt, dat je je angst overwint. Welke angst je ook hebt: de angst om niet geaccepteerd te worden, de angst om alleen te komen te staan, de angst om je status te verliezen. Moge Bijbelse personen als Noach en Esther, maar ook anderen om ons heen ons inspireren juist de moed op te brengen om lef te hebben, om op te staan,
om anders te zijn, te vertrouwen op God.

Ik noem nog een keer de vragen van de boekenlegger:
Waar heb je LEF voor nodig?
Waar heb jij LEF getoond?
Ken je iemand met LEF? Wie inspireert jou daarin?

Ik hoop dat we elkaar aan het einde van het seizoen kunnen begroeten en zeggen dat we lef bij elkaar hebben herkend, en dat we elkaar daarin tot inspiratie zijn geweest.

Dat we voor elkaar kunnen bidden:

‘O God, geef ons uw Geest,
geef ons lef voor U en de ander,
zodat we zeggen wat U wilt dat we zeggen,
zodat we doen wat U wilt dat we doen,
zodat we zijn, wie U wilt dat we zijn.’

Amen