Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

3 november 2013

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Hoe belangrijk is een gevoel van eigenwaarde? Het gevoel dat je tevreden bent met jezelf? Het gevoel dat je de situaties waarmee je te maken hebt, aankunt? Op allerlei psychologische zelfhulp-sites kun je tips vinden om je gevoel van eigenwaarde te vergroten. Je wordt er een gelukkig mens van, beloven de websites. Maar, is gelijk de waarschuwing: het gevoel van eigenwaarde mag ook weer niet té groot worden, dan ben je overmoedig, opschepperig of té zelfverzekerd.

Als ik terugkijk op onze reis naar Zambia, afgelopen zomer, komt het gevoel van eigenwaarde ook terug. Het gaat om een zekere trots van Zambianen om hun leven op een eigen manier vorm te geven. Het staat haaks op het stereotype beeld van ‘de arme Afrikaan die hulp nodig heeft’. Er zijn situaties waar hulp nodig is omdat bijv. specifieke expertise ontbreekt. Maar er zijn ook situaties waarin de hulp – hoe goed bedoeld – de eigen mogelijkheden van mensen beperkt. Mensen worden tot object van onze liefdadigheid. Dat is niet goed voor je gevoel van eigenwaarde. Het vraagt zorg en aandacht hoe onze bijdrage mensen werkelijk steunt en hen versterkt in hun situatie. Kijk wat werkelijk nodig is, en stel niet onze projectjes op het eerste plan. De mobiele fritestenten, een plaat staal op een houtskoolvuurtje die op iedere hoek van de straat te vinden zijn, vind ik daarvan een voorbeeld. Tot stand gekomen door eigen initiatief.

Een voorbeeld dichter bij huis: een moeder beklaagde zich eens over de ochtendspits in haar gezin. Alle broodtrommeltjes vullen, alle veters strikken, alle haren in een staartje, enzovoort. ‘Kunnen de kinderen ook iets zelf doen?’ was mijn vraag, want ik wist dat de kinderen in de bovenbouw van de basisschool zaten. ‘Ja, maar dan duurt het zo lang, de staartjes zitten scheef, en de boterhammen liggen schots en scheef in de trommel, om over de veters nog maar niet te spreken.’ Het zou het gevoel van eigenwaarde van de kinderen vergroten, als ze de dingen zelf kunnen. Dan moet je hen ook een mogelijkheid geven dat ze iets eigen maken. Het ‘dit heb ik zelf gefikst’ maakt kind en ook ouder trots!

Het gevoel van eigenwaarde zie ik als verbinding tussen de beide lezingen van vanmorgen. De weduwe zit, samen met haar kinderen, diep in de problemen. Man gestorven, schuldeiser op de stoep.
Heeft ze boel op z’n beloop gelaten, verlamd door verdriet? Schaamte over de situatie en bang om hulp in te roepen. Is het nu te laat? We weten het niet.

Van een kale kip valt niet te plukken, moet de schuldeiser gedacht hebben, dan de kinderen maar…. Zoals er beslag gelegd kan worden op een kunstcollectie, gebeurt hier iets dergelijks met de kinderen,
ook al verbiedt de Tora dat: ‘Je zult ómzien naar de wees, de weduwe en de vreemdeling, je zult hen niet plukken, maar naar hen omzien.’ Dat doet deze schuldeiser niet. Hij zet de weduwe vast in haar schuld. En zo schreeuwt zij om hulp bij de man Gods, Elisa.

Maar wat zal hij doen? Wat kán hij doen? Bovendien, zij heeft niets in huis, dus wat zouden ze kunnen beginnen? Zij kan zich niet op eigen kracht redden van die schuldeiser. ‘Wat hebt u in huis?’ vraagt Elisa. ‘Niets dan kruikje met olie,’ antwoordt ze. Dát heeft ze in huis. Elisa boort de hulpbronnen van de vrouw aan, dat is haar startkapitaal. Hij neemt haar niet de oplossing uit handen. Een kruikje met olie, het zal olijfolie zijn geweest, goed voor alles: om te verzorgen en te koken!

‘Van de olie moet het komen’, zegt Elisa. ‘Verzamel lege vaten, van jezelf en van je buren!’ Letterlijk: vaatwerk, dus alles waar maar wat in kan, als het maar leeg is: potten, pannen, schoteltjes, kopjes, kannen en kruiken. De buren doen mee, ook al begrijpen ze er niets van. ‘Ga dan naar binnen’, vervolgt Elisa , ‘in je huis, doe de deur dicht en giet in al dat vaatwerk olie.’ En wat blijkt? Dat weinige is alles! Alle potten, pannen, schoteltjes, kopjes, kannen en kruiken vult de weduwe met olie.
In de beslotenheid van haar huis en te midden van haar gezin is de bron aangeboord die maar blijft stromen, dat is de bron op welk spoor Elisa de weduwe gezet heeft. De weduwe doet het zelf, daartoe aangezet door Elisa. Elisa doet zijn naam eer aan, ‘God redt’ betekent zijn naam, maar niet zonder deze vrouw, ze doet er zelf aan mee.

Als alle vaten vol zijn, vertelt de weduwe aan Elisa wat er gebeurd is. Hij zegt haar de olie te verkopen om haar schulden te betalen, en van de rest kan zij leven, samen met haar gezin. De weduwe is – weer – van betekenis voor haar omgeving, haar gevoel van eigenwaarde is versterkt.

Met de eigenwaarde van Zacheüs is ook iets aan de hand. Je kunt het een praktische oplossing vinden: je bent klein van stuk, je wilt alles goed zien, dus klim je in een boom.

De evangelist vertelt dat Zacheüs hoofdtollenaar is in Jericho, een grensstad met veel handelsverkeer. Zacheüs beheert de tolmuren voor de Romeinen, een lucratieve baan. Het is oorlog, de belastingen zijn hoog, de bevolking kaalgeplukt, terwijl Zacheüs er rijk van geworden is. Ja, hij werkt voor de bezetter. Het is dus niet zo’n lekkere jongen. De mensen zien hem dan ook liever gaan dan komen.
En ze zullen ook wel gezegd hebben of minstens gedacht: ‘hoe dan ook, jij deugt niet, vuile verrader!’

Lucas voegt er nog aan toe dat hij klein is. Een detail, maar zoveel details gebruikt Lucas niet. Zacheüs wordt makkelijk over het hoofd gezien. Door zijn geringe lengte wordt er op hem neergekeken. Je kunt je er iets bij voorstellen wat het met je doet, als je niemand op ooghoogte hebt.
Of als je gekleineerd wordt, gepest of onrechtvaardig behandeld. We hebben allemaal zo onze pijnpunten, onze eigen kleinheid.

Ondanks zijn dubieuze macht en laakbare rijkdom is Zacheüs een mannetje van niets. Het past niet bij de waardigheid van een rijke hoofdtollenaar om een boom te klimmen. Het moet méér dan gewone nieuwsgierigheid zijn dat hij dat toch doet: hij wil ècht weten wie Jezus is.

Het is dat gerucht over Jezus die in Zacheüs iets wakker geroepen heeft. Hij gaat op zoek. Dat nauwelijks te omschrijven gevoel dat hij wellicht onderweg in zijn leven iets is kwijt geraakt dat van levensbelang is, dat zet hem in beweging. Hij begint te rennen, te rennen voor zijn leven. Weg van de menigte die hem belemmert om Jezus te zien. Weg van al die stemmen buiten en binnen hem die hem veroordelen, beschuldigen en klein houden. Hij klimt in de vijgenboom, in de hoop een glimp op te vangen van Jezus. Meer hoeft niet. Zoals die bloedvloeiende vrouw deed: even aanraken. Hij zal niet naar Jezus toegaan of hem aanspreken. Hij blijft op afstand, alsof hij zich niet meer waard acht dan dit.

Lucas maakt van zijn evangelie een reisverhaal, van Jezus op weg naar Jeruzalem. Het is het evangelie van de ‘outcasts’, de mensen aan de rand van de samenleving die er niet bij horen.
Het is de menigte die keer op keer het contact verhinderd tussen een outcast en Jezus. Hieraan vooraf gaat het over de blinde aan de weg naar Jericho. Hij kreeg door omstanders toegebeten dat hij zijn mond moest houden – dat deed hij ècht niet. Hier, eenmaal in Jericho, is het grote aantal mensen de barrière voor Zacheüs om Jezus te zien.

Een rijke man als iemand die niet mee doet in de samenleving, hoe zit dat? De rijkdom van Zacheüs is een belemmering om het evangelie te ontvangen. Hij behoort zonder twijfel tot de echte rijken van toen: grootgrondbezitters en tolpachters. Maar toch….

Het koningschap dat Jezus verkondigt en waar hij voor staat, gaat in de eerste plaats om heling van mensen die door anderen afgeschreven zijn. Daarom geneest hij de blinde. Misschien zit de winst daarin dat Jezus hen in hun ziel weet te raken. Hij zoekt, hij delft hun gezicht op tussen de maskers die ze dragen, spreekt hen aan bij hun diepste naam, hun verborgen idealen, hun ingeslikte verlangens. Waardoor ze zich aanvaard weten, niet vastgespijkerd op hun foute gedrag, maar bekrachtigd in een verloren dimensie van henzelf. Ze weten zich uitgedaagd om hun plek te herijken en te veranderen.

Zoeken wat verloren is, dat doet Jezus, niet mensen afschrijven maar rollen omdraaien, vastgeroeste patronen doorbreken. Lucas komt daar steeds weer op terug en wat een vreugde dat geeft…
Jezus gaat daarmee twee maal tegen de conventies in: hoe kun je je publiekelijk verbinden met deze volksvijand, en dan ook nog ‘ns met zo’n mannetje van niets.

Verscholen tussen het gebladerte van de wilde vijgenboom, gebeurt wat Zacheüs niet had durven hopen: hij wordt gevonden. Op die plaats van de vijgenboom, zijn plaats, kijkt Jezus op en ziet hem zitten. Hij spreekt hem aan en nodigt zichzelf bij hem uit: ‘Vandaag moet ik in jouw huis zijn.’ Vandaag moet ik…! Het is een heilig moeten, het past bij de levensopdracht van Jezus: redden wie of wat verloren is.

Een moeten, zo ’to the point’ en op de man gespeeld dat Zacheüs er niet onderuit kan. Zacheüs maakt zich los van de boom. Hij laat zich vinden. Eenmaal beneden voelt hij echt grond onder de voeten. Hij kan zich nu oprichten in zijn volle lengte: daar staat hij, open en bloot, kwetsbaar als een mens uiteindelijk is. Het maakt hem intens blij, en verheugd. Het vervolg heeft iets van een opstanding. Zacheüs keert zich om als een blad aan de boom. Hij schenkt de helft van zijn bezittingen weg en wie hij heeft afgezet, vergoedt hij het viervoudige. Nu had hij ook genoeg, kun je zeggen. Maar je kunt óók zeggen: hij doet het toch maar. Hij gunt daarmee zichzelf het nieuwe begin dat Jezus hem heeft aangereikt. Dat haalt hem ook innerlijk uit de boom, dat geeft hem grond, houvast.

Hij reikt zichzelf uit, verbindt zich met anderen. Er komt weer beweging in hem, zijn bestaan ademt weer leven. Door zijn fouten te zien en te benoemen, zijn schuld te delgen, doet hij recht, aan zichzelf en aan anderen. Zijn plek (als zijn naam) wordt helderder, zuiverder. Dat stemt tot grote vreugde.

Geloof maar niet dat het makkelijk is. Zacheüs staat er nu wel, hij is wel opgestaan, maar hoe zal het morgen gaan als er geen Jezus in de buurt is? Als hij het moet doen met slechts de herinnering aan die vreugde van een nieuw begin? Want ja, de omstanders morren, voor hen blijft hij toch die foute man, alsof het niet kan dat deze vijgenboom vrucht draagt.

Nee, het zal nog niet zo makkelijk zijn om overeind te blijven, je gezicht te laten zien, wie je bent en wilt zijn. Ga als een zoon van Abraham, zegt Jezus hem, op de bonnefooi, op goed geloof en kome wat komt. Misschien is dat de echte uitdaging, jezelf te verstaan, met eigen waarde als een gezegend mens.

Daar ligt voor ons allen werk te doen.Het is maar al te eenvoudig om in typeringen te blijven hangen ‘hij doet altijd zo’ of ‘zij deugt niet’ Met het gedoe deze week over de Rabotopman die aftrad na het renteschandaal, betrap ik mijzelf erop dat ik ’t ook doe. ‘weer zo’n topman die geen grip op zijn organisatie heeft, de bank waardoor je geflest wordt’ ‘dat is makkelijk, dat terugtreden: hij zou toch binnenkort met pensioen gaan, en hij heeft er geen cent minder om’

Nou ik bedoel maar, het is keihard oefenen, het vraagt soms lef om ‘de ander’ weer werkelijk aan te zien, en bij zijn naam te roepen.

Amen