Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

15 december 2013, 3e advent

Gemeente van Jezus Christus,

In een gesprekskring over het verhaal van Ruth tekenden we onze eigen stamboom.
Dit is die van mij, in beknopte lijnen:

Mijn broertje en ik onderaan. Mijn vader Sjaak met zijn zus, En mijn moeder Joke met haar twee broers. Mijn opa’s en oma’s.
Het is leuk om een stamboom te maken.
Het maakt dingen inzichtelijk.
En het kan natuurlijk nog veel uitgebreider.
Maar ook zo’n kort stukje maakt al veel duidelijk.

Dit is een korte stamboom die vandaag met het verhaal van Ruth te maken heeft:

We zien Elimelech die Naomi trouwde. En zij kregen twee zoons: Machlon en Kiljon.
Waar zij woonden – in bethlehem in Juda – breekt hongersnood uit.
En ze reizen naar Moab, het huidige jordanie, om daar hun heil te zoeken.

Je kunt het hier zien. Ten westen van de dode zee ligt Juda, en dan moet het denk ik een voetreis van een dikke week zijn geweest om in moab te komen, het paarse stuk ten oosten van het water.
De jongens trouwen in Moab hun vrouwen Orpa en Ruth.

Maar na een tijdje sterft Elimelech. Naomi wordt weduwe.

En ook de zonen Machlon en Kiljon, hebreeuwse namen die letterlijk betekenen, zwak en misselijk, sterven.
Naomi blijft over met haar schoondochters, Ruth en Orpa.
En nu we toch bezig zijn met namen:
Orpa betekent: zij die je de nek toekeert en Ruth betekent: trouwe vriendin.

En zo gebeurt het.
Naomi besluit terug te keren naar haar geboorteland,
In eerste instantie met haar twee schoondochters.
Maar tijdens de reis bedenkt ze zich:
Ga maar terug,
Als je met mij meegaat wordt het zwaar voor jullie.
Een onbekend land, onbekend mensen, onbekende taal.
En ik kan jullie geen zonen meer schenken, ik ben al oud.

De schoondochters huilen.
En orpa keert terug naar haar thuis, maar ruth blijft.
Ik ga mee, zegt ze.
Ik ga mee naar jouw thuis.
Ruth waagt de sprong. En zo wordt ze een vreemdeling,
Een immigrant in het land van Naomi.

Het verhaal van Ruth spookt door mijn hoofd als ik dinsdagochtend bij Sara kom,
Een afgaanse vluchtelinge van mijn leeftijd
waar ik als vrijwilliger taalles aan geef.
Marije, koud buiten.
Ik maak voor jou een koopje thee.
Terwijl ik mijn jas uitdoe zie ik haar
In de keuken. Ze maakt thee met kruiden.
En ik kijk naar haar handen.
Die veel hebben meegemaakt.
En haar ogen. Die veel hebben gezien.

Haar situatie hier in nederland is niet makkelijk.
Er is weinig geld.
En je een vreemde voelen maakt onzeker.
Volgens mij moet het voelen zoals een receptie waar je niemand kent, en die maar duurt en duurt.
Je voelt jezelf niet prettig, eerder kwetsbaar,
Terwijl iedereen om je heen druk bezig is.
En juist in zo’n de nieuwe situatie moet je sterk zijn, je rug rechten.
Sara gaat het redden. Ik weet het zeker.
Ze is slim.
Ze is nieuwsgierig. Ze heeft dromen.
Ze volgt een opleiding.
Ze komt er wel.
Ik vind haar kwetsbaar en sterk tegelijk.
Ruth redde het ook uiteindelijk in het nieuwe land.
Ze was ook slim. Vond werk. En ook een nieuwe man,
Boaz.

Samen kregen Ruth en Boaz een zoon Obed.
En obed kreeg een zoon Isai,
en Isai was weer de vader van David.
En David, zoals we met kerst vaak zingen ‘uit het huis van david’, was een voorvader van Jezus.
Ruth blijft in het verhaal steevast voor de inwoners van Naomi’s land ‘de moabitische’.
Alsof ze haar status van vreemdeling nooit helemaal kwijtraakt.
En uitgerekend deze immigrant vindt een blijvende plaats in de stamboom van Jezus.
Dat vind ik mooi.
Omdat.
Ik haar herken in de verhalen over Jezus zelf,
Die het vreemde niet schuwde.
Die ook die combinatie van kwetsbaarheid en kracht in zich had.
Die er juist was voor de vreemdeling, de vreemde, en het vreemde.
En er zonder angst bij verbleef.
Alsof hij het herkende, alsof hij zei: ik ben ook zo, net als jij.
En zieken kwamen, psychisch of lichamelijk,
En mensen met schulden, tollenaars,
prostituees.
En zij kwamen, denk ik, omdat ze zich welkom voelden.
Ze hoefden niet weg.
Ze voelden zich thuis.

In de stamboom van Jezus is het vreemde niet vreemd.
De vreemdelinge Ruth hoort er thuis.
De vreemde is eigen.
Want wat is eigenlijk vreemd?
Dat wat afwijkt van het gewone?
Iemand met andere kleren,
Alles bedekt of juist alles geëxposeerd,
Iemand die niet mee kan draaien in de 24uurs economie,
Met psychische problemen of een handicap.
Iemand die de taal niet spreekt, of geen thuis heeft.
Misschien is het vreemde wel moeilijk voor ons,
omdat ons confronteert met onszelf.
Als een spiegel.
Met onze angsten dat het ons ook kan overkomen.
Met onze eigen onzekerheden, dat we ook niet goed mee kunnen doen.
Met de angst dat we iets herkennen,
omdat we uiteindelijk niet veel anders zijn.

Iedereen kan zich ontheemd voelen,
Vreemdeling temidden van mensen die een eigen taal lijken te spreken.
Niet alleen in vreemde situaties maar soms juist
dichtbij.
Tijdens een feest van eigen familie.
In een gesprek met je eigen partner.
In een klaslokaal met klasgenoten.
Tijdens het werk.
Hoe je staat tegenover de ander, heeft ook te maken met hoe je tegenover jezelf staat.
Veroordelingen komen vaak voort uit eigen onzekerheid.
De verhalen van de bijbel laten zien
dat het vreemde niet vreemd is.
Dat we gelijk zijn daarin.
Zoals er ook staat: heb uw naaste lief als uzelf.

Toen Ruth haar vaderland achter zich liet, volgde ze een sterker thuis, die van de liefde.
Ze volgde haar schoonmoeder, een sprong die je alleen maar kunt wagen op basis van vertrouwen.
Waar u gaat, zal ik gaan,
Waar uw slaapt zal ik slapen
Uw volk is mijn volk
En uw god is mijn god.
Liefde, sterker dan bloed en vaderland, brengt haar een nieuw leven.
Het bloed van de immigrant Ruth stroomt door de stamboom van Jezus. Dat hun kracht en kwetsbaarheid ons mag inspireren.
Amen