Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

1 december 2013, 1e advent

Lezingen:
• Genesis 38: 20-30
• Matteus 1: 1-6a en 16-17

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Advent betekent komst. God komt naar ons toe. Advent is vier zondagen lang toeleven naar kerst: de komst van God in onze wereld. Advent: verwachting van de komst van de messias, de tijd van verlangen naar gerechtigheid en vrede, èn oog en oor hebben voor het zuchten van de schepping. Als wij onze wereld bezien, dan zuchten we wat af, over oorlog, over onrecht, over wreedheden en ongelijkheid. We smeken dat het anders wordt, en worden er soms moedeloos van dat de verandering uitblijft. Toekomst? Verwachtingen? Advent is groter dan de verwachte geboorte, is ook groter dan ‘op weg naar de stal in Bethlehem’. Wie of wat verwachten we precies? Hebben we verwachtingen? Wat zijn de verwachtingen van ons leven? Carrière, reizen, dingen die we graag zouden willen doen? Dan maakt het uit wat je leeftijd is. Een zeventiger kijkt anders naar ‘verwachting’ en ’toekomst’ dan een jongere van rond de 20 jaar.

Hoeveel toekomst heb je achter de rug? Hoeveel toekomst heb je voor je liggen? Wat is je perspectief? Ben je in staat om naar de toekomst te blijven kijken? Heb je zicht op toekomst?

Met ‘de vrouw met lef’ van vandaag is haar toekomst, en daarmee de toekomst van God in het geding. Met het verhaal van Tamar worden we ingevoerd in een vreemde wereld – er gebeuren dingen die je graag anders zou zien. Een wereld waarin het de taak van vrouwen is een kind te baren, en het liefst nog een zoon ook! Een wereld waarin de vader een vrouw voor zijn zoon uitkiest, en ook verder het gezag uitoefent over zijn kinderen en schoonkinderen. Een wereld waarin een man voor een gestorven broer nakomelingen in diens naam moet verwekken. Een wereld waarin de dood met het grootste gemak lijkt te kunnen worden toegeschreven aan het misnoegen van God. Een wereld waarin iemand tot het uiterste gaat om te overleven, om haar toekomst te bevechten. Is in deze geschiedenis verwachting en toekomst te horen, om nog maar niet te spreken over recht en gerechtigheid?

Er zit toekomst in dit verhaal, maar dat is goed verstopt. Tamar is gekozen als vrouw voor de oudste zoon van Juda. Dadelpalm betekent haar naam. Een naam vol belofte, waarin zegen en overvloed doorklinkt. ‘Die in Gods huis geplant zijn, zij bloeien in Gods licht als palmen opgericht. Hun lot zal in zijn hand zijn’, zegt Psalm 92.

De kinderloze weduwe Tamar hoort nergens meer bij. Ze is geen maagd meer die onder de verantwoordelijkheid van haar vader valt. Ze is ook geen moeder van kinderen in het huis van de familie van haar man. Sociaal isolement en uiteindelijk armoede zullen haar lot zijn. Onan, de 2e zoon, verzaakt zijn plicht tegenover Tamar. Hij piekert er niet over om iets aan de positie te veranderen – wat hij zomaar in de schoot geworpen heeft gekregen – hij is nu de oudste met alle privileges en erfenis van dien – dat laat hij zich niet ontnemen. Vader Juda bekijkt de hele geschiedenis door zijn eigen bril. Hij ziet de één na de andere zoon sterven bij deze vrouw. Deze femme fatale moet weg, terug naar haar familie. Zogenaamd omdat de 3e zoon nog te jong is, maar ondertussen…Poeh: wat een beeld van vrouwen wordt hier geschetst.

Tamar gaat. Ze antwoordt niet, ze protesteert niet, ze doet he-le-maal niets, behalve terug gaan naar haar vaders huis. Wat kan ze anders? In deze wereld? Ze heeft geen keus. Maar wat zal er door haar heen gegaan zijn? Hoe alleen, eenzaam, verstoten en afgedankt heeft zij zich gevoeld? En daar zit ze dan, in haar vaders huis, ook dáár rechteloos, zonder positie, een sta-in-de-weg. Het gevoel dat ze al had toen ze weggestuurd werd uit het huis van haar schoonfamilie, wordt nog eens versterkt. Waarschijnlijk is zij de slavin en voetveeg van haar broers. Vele dagen, vele nachten die vruchteloos voorbij gaan.

Tamar staat op als ze hoort dat haar schoonvader Juda, inmiddels weduwnaar, naar een schaapscheerdersfeest gaat. Ze verkleed zich als hoer en houdt zich op bij het kruispunt van wegen bij Enaim: ogen betekent dat. Tja…. Juda heeft daar niet goed uit zijn doppen gekeken…..Hij maakt gebruik van de diensten van deze vrouw. Op haar vraag Wat staat daar van uw kant tegenover? Wat geeft u mij? had Juda natuurlijk moeten antwoorden: mijn zoon – en daarmee toekomst voor Tamar – daar was haar recht! Juda – in zijn onnozelheid, in zijn dommigheid, in zijn verblindheid door zijn lusten – overhandigt zijn waardigheid: zijn keten, zegelring en staf als onderpand voor het later te betalen geitenbokje. Wat hij voorstelt als clanhoofd: zijn identiteit, geeft hij af! Dat komt hij later te weten! Met zijn identiteit wordt hij later geidentificeerd!

Zijn vriend gaat later op weg om het bokje te overhandigen en vraagt naar de tempelprostituee, – dat klinkt veel chiquer dan een tippelaarster! Maar een tempelprostituee hadden ze in Enaim niet, nooit gezien! De spullen van Juda blijven onvindbaar.

Als Juda drie maanden later gemeld wordt dat Tamar zwanger is, hoeft hij niet lang na te denken en spreekt de in zijn eer gekrenkte leider van de clan: ‘Naar de brandstapel met die slet!’ Dat hijzelf gebruik gemaakt heeft van een prostituee is hij even vergeten – hoe zo dubbele moraal? Dan speelt Tamar de troef uit die hij haar zelf in handen heeft gegeven: Zie toch: van wie zijn deze keten, deze ring, deze staf? Dan gebeurt er iets verrassends. Niet dat wat je zou verwachten, en wat meestal gebeurt: loochening, ontkenning. Juda kijkt in de spiegel die Tamar hem voorhoudt en zegt: Zij is een rechtvaardige, ik niet, omdat ik haar niet gegeven heb aan mijn zoon Sela. Hij komt tot het inzicht dat Tamar vecht voor haar recht. Het recht dat hij haar heeft onthouden.

Tamar speelt hoog spel. Ze gaat om haar recht te halen tot op het randje van het toelaatbare – of misschien er wel overheen. Als Juda ontkend had, – en dat had hij als man met macht zeker kunnen doen – had ze het met de dood moeten bekopen. Maar ze speelt haar rol met zoveel inzet, dat Juda de ruimte vindt tot iets wat altijd weer zo veel moeite kost, namelijk te zeggen: ‘ik zat fout’

Ze redt niet alleen haar eigen eer, ook de zijne. Hij wordt weer wie hij hoort te zijn: stamvader in Israël. Zij die het recht onthouden is, wordt aartsmoeder in Israël. Daarom verschijnt zij in de stamboom van Jezus. Aan haar, in haar optreden wordt duidelijk dat Gods toekomst niet bepaald wordt door mannelijke potentie. Gods toekomst hebben we niet in onze eigen handen. Gods toekomst komt naar ons toe, – al moeten we soms op een schelmse manier meehelpen. Tamar wordt moeder van twee zonen met klinkende namen. Vol belofte en toekomst: Perez, doorbraak; en Zerach, morgenrood – met ook een les in hun geboorte: de laatste wordt de eerste, de eerste wordt de laatste.

Wat een vreemde wereld! Maar toch, deze wereld is dichterbij dan we denken. Zoals Tamar zijn er velen. Mensen die geen plek in onze samenleving kunnen veroveren. Die de aansluiting missen en over de rand gedrukt worden. En daar hun eigen listen verzinnen om toch te overleven.

In hoeveel huizen in Amsterdam Zuidoost, in Almere logeren mensen bij vrienden, zonder verblijfsvergunning, in de illegaliteit, net aan het hoofd boven water houdend omdat ze onze huizen schoonmaken. Balancerend op de rand van het toelaatbare. Met daarnaast de gesettelden, de Juda’s. Die natuurlijk het gesjoemel van wie aan de onderkant moeten zien te overleven veroordelen. Maar ondertussen maar wat graag van hun diensten profiteren. Als schoonmakers, als zwartwerkers, en inderdaad ook als prostituees. Maar die hen verder liever niet kennen, laat staan hen tot hun recht willen laten komen. De vreemde wereld is dichterbij dan we denken. Zoveel is er niet veranderd. Zoveel moeite kost het nu ook weer niet om je in deze spiegel toch te herkennen, en je door dit verhaal te laten raken.

Want ondanks die donkere ondertoon, is het toch vooral een verhaal met een belofte. Het gaat over toekomst, over recht voor rechtelozen. Over de doorbraak van Gods heil in onze rauwe, dubbelzinnige wereld. Dat is Gods komst die wij verwachten, in onze wereld – niet een opgepoetste wereld,

Nogmaals de twee hoofdpersonen: Tamar: staat opstaan, ze ziet kansen en gebruikt deze. Ze krijgt een stem en een gezicht. Er is lang genoeg gezwegen, ook door haar! Al kan je de wereld niet veranderen toch spreekt ze, daartoe heeft ze lef, ze doet een appèl doen op de anderen.
Juda: geeft de ander stem. Hij laat zich aanspreken. Hij laat zijn zienswijze en manier van omgaan met de dingen en de geschiedenis los. Zelfs tot op het punt dat hij durft te zeggen: jij hebt gelijk. Ik doe jou geen recht.
Tot beiden kunnen we ons verhouden. Durf je mond open te doen, in godsnaam! En wees zo dapper om naar jezelf te kijken door de ogen van de ander. Onze wereld zal dan niet instorten, zoals wij altijd weer vrezen. Zerach, morgenrood zal dagen! Peres, Gods toekomst breekt door!

Het geslachtsregister zoals Matteus dat schrijft is nog steeds merkwaardig. Het is geen gewoon geslachtsregister, want het wijst niet naar het verleden zoals alle geslachtsregisters, maar naar de toekomst.

De geschiedenis van onze tijd ligt met Advent binnen de loop van Gods heilsgeschiedenis in Jezus Christus! In deze Adventstijd wil God zich Immanuël laten noemen: God is met ons!
Het is advent.

Amen