Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

14 augustus 2011

Wij lezen uit het Oude Testament 2 Koningen 4:42-44.

Evangelielezing, Johannes 6:1-15

Zodra Jezus iets aan de discipelen probeert over te laten, gaat het mis. Genezingen lukken niet en van mensen te eten geven komt ook niets terecht. Zo wordt voorkomen dat wij overmoedig worden, DE zonde bij uitstek. Zo blijft het unieke van Jezus gewaarborgd. HIJ is de Paasman die zijn volk verzadigt met manna in de woestijn, garant staat voor de toekomst van kansloze mensen. Wij halen dat unieke niveau niet. Ons past veeleer enige bescheidenheid, onze grenzen kennen.

Op deze eenzame plaats, deze woestenij ver van de bewoonde wereld, lijkt NIET in de behoeften van mensen te kunnen worden voorzien. Want wat begin je nu met vijf broden en twee vissen en zoveel mensen? Niets toch zeker?

God stuurt mensen niet met lege handen weg. Opdat wij de moed niet verliezen, laat Hij ons zien dat je van vijf, het getal van de behoeften, toch zeven kunt maken: het getal van de volmaaktheid, de harmonie. Omdat het Hem om het welzijn van mensen gaat, weet God van een minpunt een pluspunt te maken, van het onvolmaakte toch iets volmaakts. Deze ene, deze unieke God, weet van één twee te maken via Gods Zoon. De drieënige God zet, gedreven door de liefde van de Geest, van alles in beweging. Hij bestrijkt met Zijn goedheid alle vier de windstreken, Zijn mededogen strekt zich wereldwijd uit. Zuinigheid is God vreemd, ruimhartigheid Hem eigen.

Het gaat God niet zozeer om kwantiteit als wel om kwaliteit. God gaat het immers om de kwaliteit van leven van mensen die tekort komen. Mensen veraf en dichterbij dan wij denken. Daarom is het God vooral te doen om naastenliefde delen, om aandacht hebben voor wie arm is, gebrek heeft aan van alles, honger lijdt.

Weer heeft God mensen die honger lijden verzadigd (Luk. 2:53). Maria kon daar niet voor niets dankbaar over zingen. Weer geeft God arme drommels te eten. Hij schaamt zich niet voor zondaars en bedelaars, voor wat wij uitschot noemen, omdat Hij als het om arme mensen gaat met ontferming bewogen is, zozeer zelfs dat Hij zelf als arm mens wil leven. Zijn goedheid reikt zover, dat Hij geen grenzen trekt, maar zich met name richt op mensen voor wie menigeen zijn neus ophaalt. Vanaf Bethlehem tot in het Koninkrijk, steeds weer staan arme mensen centraal. Zij dienen ons nota bene tot voorbeeld. Dat wij andere voorbeelden kiezen, dat wij ons vergapen aan de verkeerde voorbeelden, aan mensen die geen voorbeeldfunctie vervullen, is ONZE fout. Misschien moet je zelfs zeggen: onze zonde. Zo tonen wij, steeds weer, dat wij nog steeds niet begrepen hebben dat God de enige is die met recht Heer wordt genoemd, terecht eer wordt bewezen. Met betrekking tot andere hoge heren zijn wij daarom sceptisch, en zo nodig protesteren wij als rechtgeaarde, dus vrijheidslievende protestanten, uit respect voor die ene Heer die WEL acht slaat op de lage staat van zijn dienaren (vgl. Lukas 2:48).

Omdat zij Gods goedheid het meest nodig hebben, wil Jezus er voor arme drommels zijn. Dankzij deze picknick ontstaat vertrouwen, wat er niet is als je niet weet te delen. Op de grasmat ontstaat een vredige stemming doordat in plaats van bestaansonzekerheid en paniek dankbaarheid en Gods zegen de stemming bepalen. Op de grazige weiden, rond de goede Herder is ontspanning belangrijker dan spanningen of inspanning. De Heer heeft nu eenmaal andere prioriteiten dan menige knecht. Merkwaardig, dat wij van eenvoud, dankbaarheid en ontspanning zo weinig leren, terwijl die eigenschappen zo belangrijk voor ons kunnen zijn, wil een leven in balans blijven. Merkwaardig, dat wij steeds weer andere prioriteiten kiezen dan onze Heer. Vanwaar toch die eigenwijsheid, die in wezen een gebrek aan vertrouwen in God is? Weten wij het dan zoveel beter?

Jezus verstaat de kunst om voor weinig te kunnen danken, ook voor weinig dankbaar te zijn. Waar men die levenskunst verstaat, gaat men de dingen anders zien en waarderen, wordt weinig onder Gods zegen wonderlijk veel. Ogenschijnlijk weinig blijkt genoeg te zijn voor velen. Zoiets hebben we nog nooit gezien! Omdat we de verkeerde kant op kijken. Zoiets krijg je alleen te zien rond Gods Zoon, rond wie Gods goedheid zich breed maakt, tot heil van die vele kansloze mensen.

Hier gaat het niet om veel, niet om meer dan dagelijks brood. Hier draait het om basisproducten, alledaags voedsel: brood en vis, brood en wijn; geen vlees. Ook hier gaat het geheim schuil in de eenvoud, in het juiste evenwicht. Niet het vele is goed, maar het goede is veel. Daarom draait het rond God om het goede, niet om overdaad. Overdaad schaadt, onder andere onze gezondheid. Overdaad creëert een schaamteloze ongelijkheid, die mensen die niets hebben vroeg of laat wanhopig maakt en aan het muiten doet slaan.

Deze eenvoudige maaltijd, waar de goede Herder gastheer is, creëert hoop. Dit manna geeft mensen moed op het leven, maakt duidelijk van wie zij het moeten verwachten: niet van politici of hoge heren, maar van DE Heer. Rond de Heiland wordt duidelijk wie weet te delen, wie Zijn goedheid met ons deelt. Delen creëert evenwicht. Evenwicht schept hoop, vertrouwen. Waar niet gedeeld wordt, waar het maatschappelijk evenwicht tussen arm en rijk grondig verstoord is, gaat het vroeg of laat mis. Daar gaat men het met de moed der wanhoop halen.

Alles draait om het vol vertrouwen van God verwachten. Lege handen worden gevuld, want GOD laat niemand aan zijn lot over. Alle twaalf stammen van Israël, heel de samenleving mag delen in Gods gulheid, smaken en zien dat de Heer goed is (Psalm 34:9). Waar bij ons, tot bij de evangelisten toe, alleen mannen in tel zijn, is bij God iedereen in tel; mensen die in onze ogen niet meetellen voorop. God is onze maatschappelijke rangorde op z’n kop.

Het brood des levens is niet de man van brood en spelen. Wel de bescheiden helper, die zich terugtrekt zodra populariteit een rol gaat spelen. Jezus’ bastion is niet het spelletje van de macht. Jezus’ vaste burcht is die merkwaardige God van Israël over wie je niet uitgedacht raakt, omdat Hij andere prioriteiten heeft dan wij. Wij verwachten het van geld en macht. Jezus zoekt zijn kracht in het gebed. In contact staan met God is volgens Hem belangrijker dan in contact staan met de vaak doldwaze massa. Opnieuw weet Jezus te onderscheiden waar het op aan komt. Daarom gaat het Hem om kwaliteit, niet om de kwantiteit. Daarom kiest de Heer consequent voor de rijkdom van de eenvoud. Dan raakt de natuur niet uit balans en raken mensen niet uit balans. Opnieuw kiest Gods kind bewust niet voor macht, omdat macht altijd weer broos, kwetsbaar blijkt te zijn. Opnieuw bezwijkt Jezus niet voor de duivelse verleiding van de macht. Wie voor de machtelozen kiest, prikt door macht en machthebbers heen, staat kritisch tegenover machthebbers die mensen met brood en spelen paaien. Gods geliefd kind gaat het om het tegendeel van macht: om je dienstbaar opstellen, tot heil van mensen die het zelf niet kunnen redden. Gods zoon verwacht het niet van macht, maar van bescheidenheid. Kunnen wij van deze ongewone keuzes niet iets leren, veel leren?

Wij blijven zoekers, zeker als wij God zoeken. Daarom laat Hij ons hier zien wat wezenlijk is, goed voor ons is, wat wij meer nodig hebben dan wat dan ook. Laten we daarnaar op zoek gaan, opdat ons leven naar een hoger niveau wordt getild. ‘En daarheen langzaam worden opgelicht’. Voor wie God zoekt: God laat zich vinden. Hij is vast te vinden bij wie wij verschoppelingen noemen, door ons verstoten medemensen. Amen.