Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

9 oktober 2011

Lezing uit de profetie: Jesaja 25:6-9

Evangelielezing: Mattheüs 22:1-14

Iedereen mag komen! Iedereen is welkom! Geweldig toch zeker?

Het is een fantastische maaltijd, met alles erop en eraan. Wat wil een mens nog meer?

De maaltijd op de berg van God heeft net als het gebeuren destijds op de Sinai, een diepgaand karakter. Deze maaltijd is niet zomaar een feest, maar een feest met diepgang, want het feest van de troost. Troost en geborgenheid, wij hebben het allemaal zo nodig, want er gebeuren heftige dingen met je in het leven. Dan doet getroost worden je zo goed.

God weet wat mensen allemaal meemaken en komt ons daarom zelf troosten. Dat besteedt Hij niet aan anderen uit. Nee, bij troosten luistert het heel nauw, zo nauw, dat God ons hoogstpersoonlijk komt troosten. Wie kan ons beter troosten dan Hij die zelf weet wat verdriet is? Wat het is om een kind te moeten verliezen aan de dood. Gevormd door pijnlijke ervaringen komt God naar ons toe, troost Hij ons op voet van gelijkheid. Degene die troost en degene die getroost wordt hebben beide de dood als ergste vijand. De dood die zo wreed inbrak in je leven, zoveel onheil aanrichtte, wordt eindelijk aangepakt. Waar wij zo lang op hebben zitten wachten gebeurt hier, tot onze troost. ‘Dood, jij bent er niet meer. Dood, jij gaat dood!’ (John Donne). De dood, niet langer onze afschuwelijke toekomst, maar verleden tijd. De dood, niet langer een raadsel omgeven met vragen die ons intens bezighouden, ons hevig kunnen kwellen, maar passé, weg, verleden tijd. Ongelooflijk! Dat dat mogelijk is. Dat dat God zij dank mogelijk is.

Met de dood is het verdriet dus ook verleden tijd, want als er iets is dat ons verdriet bezorgt, dan is het wel de dood van iemand die ons na aan het hart ligt. Zomaar weggerukt uit het leven, en ook nog eens veel te jong. Verbijsterd blijven wij achter, op zoek naar troost. Daarom komt God naar ons toe, om ons te troosten. Daarom neemt God ons bij de hand. Dan kunnen we toch verder, ondanks alles wat er gebeurd is. Verder dankzij God; verder met God.

Met wie anders, trouwens? Een andere troost dan God, een andere troost dan het feest van Pasen, is er toch niet?

Uiteindelijk draait het allemaal om God. Uiteindelijk kom je toch weer bij God uit, kan je gelukkig bij God terecht met je verdriet en je vragen. Uiteindelijk keert God ook ONS verdriet ten goede. Wonderlijk.

Dat grootse mogen wij ervaren rond een maaltijd. Want als God erbij is, gebeuren er rond de tafel altijd weer merkwaardige, grootse dingen. Aan de tafel wordt over dingen gesproken waar je het anders niet zo gauw samen over hebt. Aan tafel komen er dingen ter sprake die je diep raken. Vandaar dat Jezus zo graag met mensen eet. Opdat het net als in Emmaüs wordt voor mensen. Opdat mensen verder kunnen kijken dan hun tranen en hun radeloosheid.

God komt ons tegemoet. God ontmoet ons en is ons nabij. God zelf dept onze tranen.

Dat is zo’n diepgaande ervaring; dat vergeet je nooit meer. Wie getroost naar de wereld kijkt, ziet de dingen anders. Die kijkt verrijkt, geraakt naar het leven. Zo’n geweldige ervaring heb je wel eens, af en toe. Zoveel meer zien, soms, even maar; maar wat groots! De discipelen hadden zo’n topervaring, zo’n flow ook op een berg. Daarom vindt deze troostrijke maaltijd, niet toevallig, ook op een berg plaats.

Vandaar deze enthousiaste reacties, want die DAT heeft ervaren, dat God je troost, is daar enthousiast over. Dit is de God op wie al onze hoop is gesteld. Dit is de God waar wij niet buiten kunnen. Dit is wat wij van God hebben verwacht.

Dan volgt vanzelf het lied, de lofzang. Omdat je in zingen zoveel meer kan uiten dan in woorden alleen. Troost, daar kan je alleen maar diepgaand over zingen; daar schieten woorden tekort.

Juist omdat Gods troost zulke enthousiaste reacties oproept, nodigt God ons op allerlei manieren uit om naar Hem toe te komen.

Kom maar. Ik ben er ook voor jou, met mijn troost en zegen. Kom maar; ook voor jou wil Ik er zijn.

En dan gebeurt er iets geks: men komt niet. Men negeert die uitnodiging. Hoe vaak die uitnodiging mensen ook bereikt, zij leggen die uitnodiging zomaar naast zich neer. Ze hebben wel wat beters te doen, denken ze. Mensen denken het altijd weer beter te weten, beter te weten dan God. Zaken gaan voor, het werk gaat voor. Daar zijn wij zo druk mee bezig, dat wij God niet eens meer opmerken. Zo druk, dat wij Gods stem niet eens meer horen. Altijd druk, nooit stil, stil voor God; wat een geestelijk armoedig bestaan!

Als dan de genodigden niet willen komen, doet God een uitnodiging uitgaan, naar Jan en Alleman. Goed of slecht, iedereen is welkom.

De arme mensen komen wel. Bij hen hoeft God niet lang te bedelen.

Mensen waar wij geen oog voor hebben, mensen waar wij onze neus voor ophalen gaan ons voor, het Koninkrijk in.

O ja, er is nog wel één voorwaarde: dat je feestelijke kleding draagt: dat je de versierselen van Gods barmhartigheid draagt. Dus net als God hebt omgekeken naar anderen, medemens bent. Dat je net als God weet hebt van recht en gerechtigheid, net als God weet hebt van ontferming, net als God weet wat liefde geven is, delen is. Delen met wie niets hebben om te delen dan zichzelf, dan hartelijkheid, dan een vriendelijk woord, betrokkenheid.

Juist daarom is dit zo’n rijke maaltijd: omdat het rond de tafel van Gods goedheid om betrokkenheid gaat en daarmee om troost en geborgenheid. Amen.