6 november 2011
lezingen:
Jesaja 48: 17-21
Matteus 25: 14-30
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
‘Waarvoor ben je dankbaar? Dat was de vraag van de afgelopen week op het sociale medium Twitter. Afgelopen woensdag is in een heel aantal protestantse gemeenten ‘dankdag voor gewas en arbeid’ gevierd. Vandaar deze vraag: Waarvoor ben je dankbaar? Of wie zou je willen bedanken? Is dankdag nu hetzelfde als oogstzondag? Daar heb ik de afgelopen dagen wat over lopen mijmeren.
Op een zondag als deze, temidden van alle fruitbakjes, staat de oogst centraal. Dat is slecht over het hoofd te zien, zo zelfs dat ik niet voor iedereen zichtbaar ben achter de tafel. In de aanloop naar deze zondag is door velen veel werk verzet, gisteren was het topdrukte hier in de kerk, en ook vandaag wordt uw hulp gevraagd bij het bezorgen van fruitbakjes. We delen uit aan de ouderen en zieken in de gemeente. Waarom? Daarmee willen we iets uitstralen van omzien naar elkaar. We willen goed doen.
Waarom willen we goed doen? Waarom vieren we oogstzondag zoals we het vieren? Klinkt in onze oogstzondag iets door van de dankbaarheid tegenover en afhankelijkheid van God? Voor de meesten van ons is die afhankelijkheid een ver-van-ons-bed-verhaal: wij halen onze boodschappen in de supermarkt. Misoogsten zien we wel, maar we merken er aan den lijve weinig van. Dankbaarheid lijkt samen met deze gesignaleerde on-afhankelijkheid te verdwijnen.
Misschien heb ik het fout: en ik leg daarom deze vragen in ons midden: waarvoor zijn we dankbaar?
waarom willen we goed doen? En als bruggetje naar de gelijkenis van vanmorgen: hoe gaan we om met wat ons wordt toevertrouwd? Wat is onze houding, ons handelen?
Het kader waarin we deze gelijkenis horen is het koninkrijk van God, dan gaat het over waakzaamheid en trouw en hoe een toevertrouwde taak wordt volbracht.
Een man gaat op reis en verdeelt zijn bezit onder zijn dienaren, hij vertrouwt het hen toe, een ieder naar draagkracht en bekwaamheid. Hij kent zijn mensen zo goed dat hij weet wie hij 1, 2 of 5 talenten kan geven. Een talent is een munt van hoge waarde, maar gaandeweg heeft het begrip talent zich ontwikkeld naar begaafdheid: een talent om goed te kunnen dansen bijvoorbeeld. Talent is een opdracht die je gegeven wordt, die je wordt toevertrouwd. Meer nog dan dat we precies weten wát een talent is, gaat het in deze gelijkenis om de houding van de dienaren. Het komt aan op de persoonlijke verantwoordelijkheid die ieder mens heeft in zijn leven met de door God geschonken gaven. Daarbij hoort vindingrijkheid om het toevertrouwde productief en effectief te maken. In de tussentijd, tussen het vertrek van de heer en het moment van zijn terugkeer.
De eerste en tweede dienaar gaat met hun respectievelijk 5 en 2 talenten op weg en weten hun talenten te verdubbelen. Hoe weten we niet. Je zou er zo maar door op het verkeerde been gezet kunnen worden: geld = geluk = geslaagd leven. Dat kun je toch niet bepaald een bijbels beeld van zinvol leven noemen. Wat wordt hier, in de gelijkenis, dan wél voor beeld geschetst van zinvol leven? Is het dan iets in de trant van: je moet wel woekeren met je talenten, ander loopt het slecht met je af..?! Nou, dat klinkt ook niet erg bevrijdend en inspirerend. Dat leidt eerder tot een leven vol angst dan tot een zinvol leven.
De scherpe tegenstelling die in de gelijkenis wordt geschetst, moeten we eerder als een soort ‘word-wakker-truc’ zien Het gaat er niet om ons bang te maken: ‘kijk eens waar je eindigt als je niet heel hard je best doet’ Het gaat er juist om, om verkramptheid en angst uit ons leven weg te halen.
Intrigerend vind ik de 3e dienaar wel: hij handelt niet, als lijkt hij bevroren en durft hij niets te doen.
Hoewel, strikt genomen handelt hij juist. De rabbijnen bevolen het aan om geld in een gat in de grond te begraven om te voorkomen dat dieven het mee zouden nemen. De bank die Matteus noemt, is een geldwisselaar. Het is lastig om in deze tijden van economische malaise met een banken- en eurocrisis het woord ‘bank’ neutraal te horen.
Het beeld dat de 3e dienaar van zijn heer schetst, is één en al angst. Angst: ‘Heer, ik weet precies hoe u bent,’ zegt hij. Langzaam maar zeker is bij mij het idee gegroeid dat hij het mis heeft. Dat hij zijn heer denkt te kennen, maar hem ten onrechte verdenkt en hem daarmee op afstand zet. Zijn eigen wantrouwen vergroot de afstand tussen hem en zijn heer. Als de heer terugkomt, is hij teleurgesteld en de 3e dienaar wordt als onbruikbaar aan de kant geschoven.
Wat is dat? Gaat het er zo aan toe in het Koninkrijk? Is de Heer van het Koninkrijk zo? Dat botst met alles wat wij aan gedachten hebben over God en zijn toekomst. Hij is toch goed en genadig? Toch, zo gaat het. De 3e dienaar oogst zelf wel wat hij gezaaid heeft: wantrouwen.De heer vertrouwt hem niet meer. ‘Ik weet wel hoe u bent,’ zei hij, ‘u bent niet te vertrouwen’. Het is niet de heer, maar zijn eigen achterdocht, die hem buiten de deur van de feestzaal houdt. Hij had het kunnen weten. Zijn heer is toch royaal geweest toen hij hem een talent schonk.
Daarom eindigt de gelijkenis met die onverteerbare woorden over gejammer en tandengeknars. Wat zou je anders doen, dan jammeren en tandenknarsen, wanneer blijkt dat je de kans van je leven voorbij hebt laten gaan? Iemand zei eens: Zoveel anders is het daar niet. Je zult dáár zijn, wat je hier bent geweest.
Zo draagt de belofte van het Koninkrijk een vraag in zich, een vraag naar onze reactie, naar onze verantwoordelijkheid. Het wordt ons bij voorbaat toevertrouwd. Dan komt het er op aan: Zijn wij, ben ik, geschikt voor het Koninkrijk van de hemel. Dat is een spannende vraag. Want wie ben ik?
Twee dienaren vertrouwen hun heer, omdat hij al een zo’n groot blijk van vertrouwen gegeven heeft.
Zij wagen het erop. Zij geven het enig goede antwoord op hun opdracht, door ermee aan de slag te gaan. Zij slagen, want hun bezit verdubbelt. Zij hebben het verdiend! Ho, wacht even: wie zo denkt heeft de gelijkenis toch misverstaan. Niet de hoogte van de winst is beslissend, maar hun antwoord, hun houding, hun verantwoordelijkheid maakt dat ze slagen. Zij ontvangen geen loon naar werken,
alsof het feest van hun heer een beloning zou zijn. Zij oogsten ook wat ze zaaien: op grond van hun vertrouwen, ontvangen zij vertrouwen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer!
In de gelijkenis van de talenten zet Jezus nog éénmaal alles op een rij, nog éénmaal komt alles wat hij gezegd en gedaan heeft in het perspectief van het Koninkrijk te staan. Het mag duidelijk zijn: de vertrekkende heer kan niemand anders zijn dan Jezus zelf en zijn terugkomst is de wederkomst. Hij heeft de sleutels van de Feestzaal. Iedereen is uitgenodigd, maar niet iedereen neemt die uitnodiging aan.
Angst hoeft niet het laatste woord te zijn. Niet hier en nu, en ook niet later. Vertrouwen en trouw mag daar tegenin klinken. Vertrouwen, vertrouwen in de ander, de mens naast je. Vertrouwen in de toekomst, en in de Heer van de toekomst. Vertrouwen als levenskunst.
De toekomst is toch in zijn handen. Goddank wel. Daar zijn wij voor gemaakt, omdat door te vertellen en te delen: dat is ons toevertrouwd, daar ben ik dankbaar voor. Wie daarvan heeft, zal nog meer krijgen, in overvloed.
Amen