Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

18 september 2011

Lezingen:
Jona 3:10-4:11
Matteüs 20: 1-16

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

De gelijkenis die vandaag op de 1e zondag van de vredesweek klinkt, kunnen we het beste begrijpen als we ons bewust worden van de context.

De rijke jongeman vraagt in het voorafgaande hoe hij eeuwig leven kan hebben. Jezus spreekt over het koninkrijk der hemelen: eeuwig leven. De rijke jongeman vraagt naar eeuwig leven. Of anders gezegd: hij zoekt vrede. Alles heeft hij er al voor gedaan om die rust te krijgen. Alle goddelijke geboden heeft hij gedaan: niet dit, niet dat, je naaste liefhebben als jezelf. Het was allemaal niet voldoende. Dus stapt hij op Jezus af. Maar… zijn bezit opgeven, dat waar hij zijn veiligheid en zekerheid aan ontleent… dat is een stap te ver. Voorstelbaar toch? Genoeg is genoeg. Die jongeman doet dat ook, maar hij heeft niet meer het gevoel dat het genoeg is. Hij vermoedt dat er nog iets is. Vrede zoekt hij, innerlijke rust.
En nu, na het antwoord van Jezus, kan hij het wel vergeten.

Nadat Jezus de leerlingen heeft verzekerd dat een rijke het koninkrijk der hemelen moeilijk binnen zal komen, zijn de leerlingen verslagen. Als deze jongeman, deze serieuze jonge vent, het eeuwige leven niet krijgt, wie dan wel? Maar Petrus zegt: “Wacht even. Wij hebben alles verlaten, wij zijn u gevolgd:
we zijn niet rijk, maar we hebben gedaan wat u net zei tegen de jongeman, wat zal dan ons deel zijn?”

En Jezus zegt: “Jullie krijgen eeuwig leven en zelfs meer dan dat. Maar denk er om: vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.” Nu is Petrus de eerste leerling die Jezus geroepen heeft. Hij is de eerste die alles achter zich heeft gelaten en Jezus is gevolgd. Hij heeft gedaan wat de jongeman niet kan. Dus is het begrijpelijk dat Petrus vraagt: wat zal dan ons deel zijn? “Ik heb heel veel voor U opgeofferd, wat krijg ik daar voor, wat schuift het?” Ja, zegt Jezus, je krijgt er veel voor terug, en toch:
je vraag laat ook zien dat jij niet zoveel verschilt van die rijke jongeman…, want er is nog iets is dat je niet begrijpt. Je vraag, Petrus, maakt duidelijk dat je het Koninkrijk der hemelen ziet als iets waar je recht op heeft. Het is voor jou niet meer dan rechtvaardig dat jij dat eeuwige leven zal beërven,
dat jij het goed zult krijgen. Jij hebt immers een prestatie geleverd, en voor wat hoort wat. Loon naar werken. Dat zijn de regels van aardse koninkrijken, staten en naties. En met de regels van de aardse koninkrijken kijk je ook naar koninkrijk der hemelen. Dit koninkrijk der hemelen is een plek waar zó recht wordt gedaan dat er werkelijk vrede kan komen tussen mensen. Dat mensen werkelijk innerlijke rust krijgen. Jezus vertelt Petrus en ons allemaal deze gelijkenis. Petrus die herkennen we al te goed: hij zit in ons.

Het verhaal van de heer van de wijngaard. De wijngaard is niet een willekeurig gekozen woord. Wijngaard heeft te maken met wijn, met feest, en is in de bijbel altijd ook het beeld voor het volk Israël.
De wijngaard is die plek waar de geboden van liefde, vrede en recht worden gedaan. In een wijngaard groeien druiven, die wijn geven, waarmee je proost: op het leven! Maar wat is de liefde, wat is de vrede, recht, zonder mensen die liefhebben, zonder mensen die de vrede bewaren, zonder mensen die de vrede doen. Daarom heeft deze heer werkers nodig. Hij wordt het eens met de werkers van het eerste uur: hij zal ze een denarie, een dinar betalen voor een dag werk. Een dagloon, dat wil zeggen met dit bedrag kan een familie van 10 personen twee maaltijden krijgen, die dag. En let wel: een voorschrift is ook nog dat de uitbetaling ’s avonds gebeurt: niemand hoeft met honger te gaan slapen.

De eerste mensen gaan aan het werk. Wat er dan aan de hand is weten we niet, hoeven we ook niet te weten, maar na drie uur neemt de man nog meer werkers aan, na zes uur nog wat, en ook na negen uur neemt hij nog meer werkers aan. “Tegen hen zegt hij: wat rechtvaardig is zal ik u geven.”
Niets wordt er gezegd over die dinar voor één dag werken. Nee, wat rechtvaardig is, zal ik u geven.
Maar, wat is rechtvaardig? Wij zouden het wel weten: die rekensom is snel gemaakt. 1 dinar voor een dag van 12 uur, 3/4 dinar voor een dag van 9 uur, en ga zo maar door. Dat is recht in onze ogen. Of de eerste en de latere werkers die rekensom ook gemaakt hebben, vertelt het verhaal ons niet. Slechte onderhandelaars, kun je ook nog denken. Maak van tevoren duidelijke afspraken, dat voorkomt gedoe achteraf. Maar het venijn zit ergens anders!

Als de man omstreeks het elfde uur naar buiten komt vindt hij daar nog anderen staan en hij zegt:
wat staan jullie hier de hele dag zonder werk? Niemand heeft hen ingehuurd. Ze waren nutteloos. Wat een rotdag. Je hoeft maar een tijdje werkeloos te zijn geweest om te voelen wat deze werkers van het elfde uur moeten voelen. Sollicitatie na sollicitatie. Nee, u kunnen we niet gebruiken. Wat doet dat met je? Je gaat denken: Ben ik dan niet meer nodig? Ben ik niets waard? Wie ben ik nog? Zo staan die werkers de hele dag niets te doen, met het vooruitzicht straks naar huis te moeten met niets en te gaan slapen met een lege maag.

De heer zegt: gaan jullie ook de wijngaard in. Ook naar het leven, ook nu op die plek waar het leven mogelijk wordt gemaakt. Niets wordt er meer gezegd over een loon, zelfs geen rechtvaardig loon wordt genoemd. Maar weg is hun vervelende gevoel. Vergeten de hele dag dat ze er voor niets stonden. Ook zij zijn nodig. Eindelijk.

Je kunt je ook afvragen waaróm de werkers van het laatste uur maar op de markt overblijven? Kiest de heer van de wijngaard als eerste de goed opgeleide werkers? Kunnen de werkers van het 11e uur eigenlijk niet zoveel? We weten het niet, het blijft gissen. Hoe het ook zij: Werken in de wijngaard staat voor het leven met God en zijn geboden, leven voor het koninkrijk van de hemel. Sommigen worden eerder daartoe geroepen dan anderen. Voor sommigen is dat leven met God ook een zwaarder leven dan voor anderen. In veel landen wordt je tegengewerkt als je gelooft. In veel landen worden mensen die zich inzetten voor de vrede, voor recht voor gerechtigheid in de gevangenis gegooid, gemarteld.
Zij werken op het heetst van de dag. Je zou ook kunnen zeggen: zij zijn de werkers van het eerste uur, zoals Petrus de eerste is. Maar er zijn ook mensen voor wie het geloof geen of nauwelijks opoffering betekent. Wij leven dan gelukkig wel in een vrij land. In een land waar we met zijn allen steeds weer zo goed en zo kwaad als het gaat, recht proberen te doen, waar dat ook kan. Tóch ook hier is het niet vanzelfsprekend om te geloven. De grenzen van de vrijheid worden aangetast als bepaalde kleding in het openbare leven niet mag. Als je als gelovige wordt geassocieerd met uitspraken en gedrag van anderen, en daarvoor kun jij geen verantwoording nemen, omdat je het liefdeloos vindt. Geloven op het heetst van de dag, we zullen er aan moeten wennen.

Blijft de vraag, zeker aan het begin van de vredesweek: wat kunnen wij nu doen voor de vrede, hoe kunnen wij nu zorgen voor recht, hier in Nederland en elders. Wij voelen ons vaak die werkers van het elfde uur, die de hele dag buiten staan. Maar goed, op het elfde uur krijgen ook deze werkers de gelegenheid om zich nuttig te maken in de wijngaard.

Dan komt het moment van uitbetalen. Het vernijn! De laatsten krijgen evenveel als de eersten. En de eersten zijn boos. Waarom krijgen zij evenveel als wij? Die eersten zien niet meer hoe goed het is nuttig te zijn, dat je belangrijk bent. De eersten zien niet dat ook aan de laatsten de bede uit het Onze Vader vervuld wordt: geef ons heden ons dagelijks brood. Voor iedereen genoeg te eten vandaag, met je gezin. Dat je zo bezig bent te leven en te zorgen dat het leven een feest kan zijn, of je nu de eerste dan wel de laatste bent. Dat het goed is om je in te zetten voor liefde, vrede en recht. En dat die mensen die later worden gevraagd niet ondertussen een fijn en gemakkelijk leven hebben gehad. Zij moesten leven met de frustratie: Wij zijn niet nodig, niemand heeft ons gehuurd. Wij stonden buiten spel op de markt van het leven. Het loon is dus niet een beloning voor wat je allemaal hebt gedaan: De beloning is extra, dat los staat van wat je gedaan hebt. De eigenlijke beloning is gelegen precies in het doen van liefde, vrede en recht. Daarbovenop krijgt iedereen, of je nu lang of kort gewerkt hebt, genoeg om je boodschappen van te kunnen betalen.

Liefde, vrede en recht, rijmt niet met een hongerige maag: ook daar moet wat aan gedaan worden!
Begrijp me goed: Deze gelijkenis zegt niet: ook als je niets doet, krijg je toch wel wat je nodig hebt.
Deze gelijkenis is geen troost voor mensen die liever lui dan moe zijn. Met deze gelijkenis legt Jezus aan Petrus uit wat voor een rijkdom de vrede is die je ontvangt wanneer je je inzet voor recht en gerechtigheid en de geboden van God doet. Laten we daar in onze geloofsgemeenschappen maar ‘ns werk van maken.

Amen