Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

7 juli 2013

Profetenlezing: Jesaja 66:10-14
Epistellezing: Galaten 6:14-18
Evangelielezing: Lukas 10:1-24

De discipelen dienen als apostelen, als zendelingen wereldwijd vrede en barmhartigheid om zich heen te verspreiden. De kernwaarden van Gods geboden, DE waarden voor een goed en evenwichtig bestaan, de kernwaarden van de basis van ons geloof, het Oude Testament, moeten immers wereldwijd bekend worden. Doordat Gods volk Israël ten dienste van de volken leeft, moet er een betere wereld tot stand komen, een wereld vol van Gods liefde en gerechtigheid, een wereld waarin men zich veilig en geborgen voelt. Te beginnen vanuit DE stad van de vrede, Jeruzalem, moet het visioen van de profeet Jesaja dankzij apostelen handen en voeten krijgen in het dagelijks leven van velen. Niet alleen maar theorie blijven, mooi klinkende woorden, maar alledaagse werkelijkheid worden, tot heil van velen.
Maar dat prachtige visioen wordt niet zo eenvoudig concrete werkelijkheid. Er is meer tegenwerking dan medewerking, meer kruis dan opstanding. Weinig nieuwe schepping, want er zijn maar weinig bemoedigende resultaten. Jezus’ volgelingen ploegen vooral op de rotsen; kunnen oogsten is er amper bij. Gods vrede uitdragen blijkt niet zo eenvoudig te zijn, want bepaald niet iedereen staat open voor de boodschap van vrede en gerechtigheid van het Koninkrijk Gods. Weinig resultaten dus om je over te verheugen. Eerder teleurstelling dan de blijdschap, de vrede en de troost waar Jesaja over spreekt.
Heeft de Zender het werkterrein, het zendingsveld, dan soms TE positief ingeschat? Zijn Jesaja en Paulus soms de zoveelste naïeve idealisten waar je niets verder mee komt? Jezus behoort in ieder geval niet tot de kategorie dwaze idealisten die alleen maar rozengeur en maneschijn om zich heen zien. Hij waarschuwt zijn mensen immers voor tegenslag, voor NIET welkom zijn. De goede boodschap verspreiden gaat niet van een leien dakje. Dat heeft Jezus zelf meer dan genoeg ervaren. Het zal voor zijn discipelen niet anders zijn. Eerder martelaren dan apostelen. Eerder tegenwerking dan een mazzeltje.
Daarom gaan zij twee aan twee er op uit, om elkaar tot steun te kunnen zijn, teneinde er niet alleen voor te staan als zij als lammetjes ten prooi vallen aan de wolven. Een weinig bemoedigende gelijkenis, eerder een horror story, een gruwelverhaal vol moord en doodslag. Je moet dus wel lef hebben om aan dit zendingsavontuur te durven beginnen, want hoeveel zendelingen zijn niet door hun werk op gewelddadige wijze omgekomen of al jong gestorven aan een tropische ziekte? Naar het zendingsveld gaan betekende vaak nooit meer thuiskomen, een definitief afscheid, dus een ingrijpende keuze durven maken en daarbij het martelaarschap incalculeren. Zo was het in de tijd van de apostelen. Dat was de harde werkelijkheid van de missionaire gemeente, tot in de twintigste eeuw toe. Niet de romantiek van een avontuurlijk bestaan, wel een harde confrontatie met tegenstand en geweld; weinig vredig dus.
Het Evangelie daalt niet een, twee, drie in in een mens, maar moet zich settelen, vestigen. Daarom niet constant verkassen, maar het uit zien te houden, ook als het tegenzit. Hier wordt karakter, hier worden stalen zenuwen gevraagd; geen slap gedoe, maar ruggengraat, incasseringsvermogen, volharding. Evenwichtigheid, niet vluchten voor tegenslag, maar ‘stabilitas loci’, het op die ene plaats uit zien te houden, omdat daar Gods kerk een kans moet en kan krijgen, door middel van vrede en barmhartigheid.
Waar men niet welkom is, vinden geen genezingen plaats. Jezus had in Nazareth al eens laten zien hoe dat in zijn werk gaat. Het geloof is immers meer dan wonderen doen, geen automatisme, druk op de knop, muziek. Geloven is een zaak van receptiviteit, ontvankelijk zijn, openstaan voor God. De liefde kan ook hier niet van één kant komen. Ook van ons, ontvangers van de boodschap, wordt het nodige gevraagd. Geloven is immers een dialoog, een liefdesrelatie aangaan met de Eeuwige, geprezen zij zijn Naam, en daarom een zaak van Woord en antwoord, horen en bidden, horen en gehoorzamen, geven, ontvangen en doorgeven in plaats van alleen maar voor jezelf houden. Elke vorm van egoïsme wordt ons immers afgeleerd door Gods geboden, die op vrede en barmhartigheid zijn gericht.
Niet welkom heten, Gods boodschappers afwijzen betekent God zelf negeren, niet WILLEN luisteren, niet WILLEN doen wat God van ons vraagt. Onwillig, halsstarrig zijn in plaats van plooibaar, flexibel; oost-indisch doof in plaats van ontvankelijk, gesloten deuren in plaats van open vensters, terwijl de goede boodschap juist openheid, dus altruïsme, naastenliefde van ons vraagt in plaats van muren die God en mensen onbarmhartig buiten de deur houden.
Takt en doorzettingsvermogen, strategisch te werk gaan door net als Paulus bewust drukke havensteden en handelsplaatsen uit te kiezen als zendingspost, daar gaat het om. In de goede boodschap blijven geloven, ook als het tegenzit, ook als wij ons vertwijfeld afvragen hoe het verder moet met de kerk, omdat onze kinderen en kleinkinderen ook al niet meer naar de kerk gaan. Het gesprek daarover stokt al gauw, is vaak niet eens mogelijk. De pijn van dat alles dragen. Niet drammen. God gaat zijn eigen wegen, ook al zien WIJ daar niets van. Ook hier draait het om vrede en barmhartigheid, vertrouwen hebben in Gods genade; Godsvertrouwen, omdat God zijn mensen niet in de steek laat en Jezus de moed nooit opgeeft. Zouden wij dan vertwijfelen?
‘Gelukkig de ogen die zien wat jullie zien’. Geen treurig slot, maar een zaligspreking, vreugde in plaats van wanhoop. Daarom delen in de vreugde dat wij kerk mogen zijn, delen in de vreugde dat je MAG geloven. Vreugde in plaats van twijfel aan de toekomst.
God zet ons, steeds weer, op het andere been. Verrassend, inspirerend, bemoedigend. Over genade, vrede en barmhartigheid gesproken. Amen.