24 juli 2011
zomerse zondagen: 2
lezing: Lucas 15:11-32
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Zeven zomerse zondagen, vandaag de 2e zondag en dus het cijfer 2. Ik zal u vertellen dat ik er snel uit was waar het over moest gaan bij het getal 2. Over twee broers, en hoe lastig het is om samen te leven, het nieuws gaat erover, de kranten staan er bol van, de bijbel staat er vol van. Daarna werd het weer lastig om te kiezen.
Zomaar een mens had twee zonen. Over wie hebben we het dan? De zonen van Adam en Eva: Kain en Abel? De één die de ander doodslaat, Kain die toornig is? Abraham heeft ook twee zonen: Ismael en Izaak. Ismael de vrucht van Abrahams ongeloof, Izaak de zoon van de lach. Of Jakob en Esau, de zonen van Izaak, waar het eerstgeboorte-recht verhandeld wordt voor een kommetje soep, en de zegen met het bedrog van een geitenvelletje wordt afgetroggeld. Wat een leuke tweeling! Of de zonen van Jakob: 12 maar liefst! Tussen Jozef en de anderen zit het niet lekker, Jozef wordt als slaaf verkocht naar Egypte.
We denkt dat het alleen tussen broers hommeles is, komt met de zusters Martha en Maria van de koude kermis thuis. De één verwijt de ander dat er ook praktisch werk gedaan moet worden, en niet alleen maar aan de voeten van de Heer gezeten. Echt gezellig is het niet daar bij Martha en Maria.
Zomaar een mens had twee zonen, zo begint de gelijkenis die we vanmorgen hoorden. Het is de 3e gelijkenis uit een reeks. Er is één schaap zoek, het hele huis is op z’n kop gezet om het ene muntje te vinden. Nu dan het verhaal dat we vooral kennen als de gelijkenis van de verloren zoon. De gelijkenissen maken deel uit van een gesprek dat Jezus en Farizeeen en schriftgeleerden met elkaar hebben. Het is een gelijkenis met een open eind, waarin je zelf als luisteraar niet buiten schot kan blijven.
Laten we nader kennis maken met beide zonen en hun vader.
De jongste die het ongebruikelijke initiatief neemt om zijn deel van de erfenis op te vragen. Hij verbreekt de solidariteit van de familie, hij neemt zijn leven in eigen hand. Hij emigreert, maar jammerlijk genoeg redt hij niet daar in den vreemde. Hij kan niet los van zijn familie leven. Zijn losbandige leven kun je verstaan als iemand die alle banden van zijn leven heeft doorgesneden
door te snijden in de familieband. Zijn deplorabele situatie wordt royaal geschetst. Het hoeden van varkens is het klusje van het laagste allooi dat je je kunt bedenken. De jongste zoon heeft geen leven meer: hij geldt als dood. Er is niemand die hem te eten geeft, zelfs niet van het varkensvoer. Zijn lege maag brengt hem tot inkeer samen met het besef dat er absoluut niemand meer is die zijn verlangens kan vervullen. Zelfs de dagloners van zijn vader hebben het beter! Met de laatste kracht die hij in zich heeft, geeft hij – opnieuw – een wending aan zijn leven. Hij zegt bij zichzelf: ‘ik zal opstaan, vertrekken naar mijn vader en tot hem zeggen: vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover jou’ Ergens, diep van binnen, leeft in deze jongste zoon het besef dat zijn vader hem geleerd heeft dat een mens kan opstaan uit de doden. Waar geloof is, is een weg, èn een weg terug, ook al is deze pijnlijk. Hij gáát terug, deze jongste, in besef het dat hij geen aanspraak meer kan maken op het zoonschap.
De vader dan: vanuit zijn gezichtspunt blijf je altijd zoon! Je kunt ex-partner zijn, ex-buurvrouw, noem het op, maar ex-vader of ex-kind bestaat niet, ook al zijn de banden soms zeer radicaal verbroken. De vader staat buiten, op de uitkijk, en als de vader zijn jongste ziet, beweegt alles in hem, hij voelt zijn ingewanden, daar voel je ontferming. De vader doet nóg meer: hij laat alle etiquette varen, en rent op de jongste zoon af, valt hem om de hals en kust hem, nog voor de jongste ook maar één woord gezegd heeft. Is dat niet barmhartigheid ten top? Hij gaat naar de jongste zoon toe. De zoon kan naderen omdat hij weet wie zijn vader is, en hoe zijn vader is: barmhartig. De vader luistert maar met een half oor naar wat de jongste zoon wil zeggen, hij kan niet eens alles zeggen wat hij zich voorgenomen heeft. Er volgt geen gesprek of indringende vragen. De jongste zoon is terug en kosten noch moeiten worden gespaard, zichtbaar voor iedereen.
• De kus als zichtbaar gebaar van verzoening.
• De vingerring (zegelring) als teken van gezag en hersteld zoonschap.
• Het kleed, zoals hij vroeger ook gekleed was.
• De schoenen: alleen slaven lopen op blote voeten, hij dus niet.
• Het gemeste kalf
Het gemeste kalf is véél te veel voor een eigen huishouding: het hele dorp geniet mee in de feestvreugde. Alles wat deze vader bezit, wordt gebruikt om met elkaar te eten, te drinken, en feest te vieren. Want het leven moet gevierd worden.
In de bijbel komt nóg een keer een gemest kalf voor: als Abraham drie gasten krijgt – en u hoort er volgende week bij het cijfer 3 ongetwijfeld meer over – zet hij zijn gasten een gemest kalf voor. Bij de geboorteaankondiging van Izaak, het kind van de lach. Hier weer: bij de geboorte van de zoon, de jongste. De jongste zoon is weer zoon geworden!
Prachtig om dit allemaal te horen, eind goed, al goed. Verloren zoon, ja, maar weer hervonden, en weer tot leven gekomen! En wat een barmhartige vader, prachtig! Het is de hemel op aarde!
Het feest is nog geen echt feest: er ontbreekt een mens, er ontbreekt een zoon. Een zeker mens had twee zonen, toch? Er moet nog een verlorene gezocht en gevonden worden. Want er is nóg een speler: de oudste zoon. De oudste zoon was op het land: de plichtsgetrouwe modelzoon. Hij hoort speelgroepen en reidansen: muziek en dans, het gebruikelijke feestgedruis, en hij vraagt aan één van de bedienden wat er aan de hand is. Zijn jongste broer is terug, ook dat nog! Het feest is al begonnen voor hij thuis is. Niet zo aardig voor de oudste zoon, maar zó groot was de vreugde kennelijk!
De reactie van de oudste is voorstelbaar. Hij heeft zich altijd ingezet voor het onderhoud van het familiebezit. Het kan toch niet waar zijn, het is toch niet eerlijk dat zijn vader deze jongste zoon van hem ontvangt! Hij veroordeelt zijn broer èn hij veroordeelt de barmhartige houding van zijn vader,
dat alle rechts- en plichtsgevoel van hem als oudste zoon aantast.
De vader zoekt óók deze zoon: ook voor de oudste zoon komt hij naar buiten en verlaat hij het feest. Ook deze moet zoon van zijn vader worden, niet iemand die trouw de regels volgt, en geen enkele wet overtreedt, die als een slaaf voor zijn vader werkt. maar iemand die zoon is, die weet heeft van de compassie en barmhartigheid van de vader en daarnaar handelt.
‘nooit’ heb ik een feestje kunnen vieren, zegt hij verwijtend; ‘altijd’ ben je bij mij, alles wat van mij is, is van jou, zegt de vader. Kan de generositeit van de vader de oudste zoon ook genereus maken? Kan ook hij delen in de vreugde, in de barmhartigheid?
Zomaar een mens had twee zonen. Deze twee zonen kunnen heel wat van elkaar leren. De jongste kan van de oudste leren wat het is om plichtsbesef te hebben en respect en zorg voor de traditie.
De oudste kan van de jongste leren dat het leven uit meer bestaat dan de regels uit te voeren, gezagsgetrouw te zijn. Humor, relativeringsvermogen, spontaneïteit.
De jongste zoon kwam tot zichzelf, en stond op. De oudste krijgt de vraag nu voorgelegd
Die zoon van u, deze broer van jou, twee zonen, zijn zij elkaars broers weer geworden?
In de gelijkenis zijn het twee broers, maar even zo goed kunnen we er twee volken, twee bevolkingsgroepen bij denken. Niet alleen in het Midden-Oosten, maar we hebben onze broeder altijd in ons midden. Samenleven, voor elkaar borg staan, elkaar het licht in de ogen gunnen, het is niet altijd even gemakkelijk.
Wat zou het mooi zijn als deze beide zonen in het vaderhuis, aan één tafel aanliggen,
dat zou het pas écht feest zijn, alle dingen zijn er klaar voor.
Amen