Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

4 mei 2008

ds. Alida Groeneveld

4 mei 2008 oecumenische dienst

lezingen:  Ezechiel 39: 21-29
Johannes 17: 1-11a

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Weggaan is iets anders
dan de wereld uitsluipen
zacht de deur dichttrekken achter je bestaan en niet terugkeren.
Je blijft iemand op wie wordt gewacht.

Zo dichtte Rutger Kopland. Afscheid nemen gaat niet altijd zacht of met instemming, soms gaat het met een daverende klap, of vallen er schoten. Iemand uit je leven laten weggaan, iemand moeten loslaten die heel belangrijk voor je is – dat is een hartverscheurende opgave. Tot op de dag van vandaag kunnen mensen de herinnering levend voor de geest halen dat hun vader of broer of een ander familielid werd afgevoerd door de bezetter in de tweede wereldoorlog. Of, ineens was het gezin aan de overkant van de gracht weg niemand heeft hen ooit meer gezien. Pas achteraf kan de verteller reconstrueren dat het wel een joods gezin moet zijn geweest. Wie van u ooit wel eens in het herinneringscentrum bij het voormalig kamp Westerbork in Drenthe is geweest, weet dat daar vitrinekasten staan met kaarten en briefjes die op het allerlaatste moment op dinsdagochtend uit de trein werden gegooid. Als een laatste groet, een laatste teken van leven, om in ieder geval niet zomaar uit de wereld te verdwijnen. De realiteit was anders en keihard: iedere dinsdag vertrok de trein uit Westerbork naar het oosten, slechts een handjevol mensen keerde terug.

De oecumenische dienst vandaag op 4 mei, de dag waarop we vanavond de doden herdenken die gevallen zijn in de tweede wereldoorlog in Nederland en Nederlands-Indie, en in de vredesmissies daarna tot op de dag van vandaag, valt samen met wat we op de liturgische kalender Wezenzondag noemen. De zondag na de Hemelvaart van onze Heer Jezus Christus en de zondag voor Pinksteren: het feest van de uitstorting van de heilige Geest.

Wat bindt ons op deze dag? De bevrijding van de tweede wereldoorlog is 63 jaar oud. De gezamenlijke herinneringen worden met het verstrijken van de jaren spaarzamer. Mijn grootouders die deze oorlog bewust hebben meegemaakt, zijn overleden. Mijn ouders – geboren in de oorlogsjaren –  kunnen flarden aan herinneringen vertellen, maar – eerlijk gezegd – veel is het niet. Tegelijkertijd zijn we – ongeacht wat we ervan van vinden – als land betrokken bij wat genoemd wordt vredesmissies.
In Afghanistan en elders in de wereld. Bevrijding, vrijheid en de angst dat deze belangrijke begrippen aangetast worden, deze woorden worden dezer dagen vaak genoemd.

Uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2008 blijkt dat een meerderheid van de Nederlanders vindt dat de vrijheid gevaar loopt, als mensen geen rekening met elkaar houden. Een groot deel denkt dat een evenwichtiger verdeling van geld en goederen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de wereldvrede. Freedom from fear, vrijwaring van angst, één van de vier vrijheden van Franklin Roosevelt, in een veilig land wonen, wordt door velen als de belangrijkste vrijheid onderschreven. We maken ons zorgen, vanuit internationaal perspectief, over terrorisme en oorlogen.
Is dit onze gezamenlijkheid op deze dag? Bindt ons dit gevoel: nooit meer oorlog? Maar wat nu als dit van ons allen iets inschikken, rekening met elkaar houden vraagt, solidariteit, zorg en aandacht voor elkaar….?

Wat bindt ons op deze dag? Als we op deze zondag horen van de verweesde discipelen, zij bevinden zich in een situatie van afscheid en loslaten. We hoorden ook de profeet Ezechiel die spreekt over de verborgenheid van Gods aangezicht. Bindt ons déze ervaring, dit gevoel: het lijkt wel of God zich van zijn volk, zijn schepping heeft afgewend, hij is er niet, we merken er maar bar weinig van.

De profeet Ezechiel probeert zijn volk in zijn dagen een antwoord te geven op die oude vraag: Waar is God? Ook de mensen in zijn dagen kampten met gevoelens van verweesdheid, verlatenheid. Een gedeelte van de bevolking van Juda was namelijk in ballingschap weggevoerd. Onder hen was ook Ezechiel. De mensen in ballingschap begrepen er niets meer van. Zij konden toch altijd vertrouwen op hun God, waar is hij dan nu, waar is zijn aangezicht? Daar sta je dan als profeet? Wat moet je zeggen? Willen deze mensen een vroom antwoord horen dat hun gerust stelt of verwachten ze meer?
Een vroom antwoord wil Ezechiel niet geven. Er waren genoeg lieden die dat wel deden. Valse profeten, noemt Ezechiel hen. Zij zeiden: ach, het komt allemaal wel weer goed, wacht maar, het duurt niet zo lang meer. Goedkope leugens vond Ezechiel dat. Daarmee help je de mensen niet verder. Verder kom je pas als je diep naar jezelf durft te kijken. Want kan het niet zo zijn, vraagt Ezechiel zich af, dat God zijn aangezicht voor ons verborgen heeft omdat wij ontrouw zijn geworden, omdat wij onrecht hebben bedreven. Kan het niet zo zijn dat wij van de wereld een plaats maken waar God niet kan wonen? Oei, dat is een pijnlijke en scherpe vraag die we ons zelf liever niet stellen, want in plaats daarvan dat wij onze problemen op het bordje van God kunnen schuiven, worden we hier uitgedaagd
om eens te kijken naar ons eigen aandeel daarin. Ezechiel ziet in zijn profetie duidelijk een verband
tussen een wereld waarin God voor de mensen afwezig is en een wereld waarin mensen in hun doen en laten niet op zoek zijn naar die God. Krachtig profeteert hij dat God het was die hen in ballingschap heeft weggevoerd om hun overtredingen. “Ik heb hen behandeld zoals past bij hun onreinheid en hun misdaden, ik heb me van hen afgewend.” (Ezechiel 39:24) Het lijkt een soort lik op stuk beleid. Maar Ezechiel gaat verder, want God is daar niet op uit. Hij wil een ommekeer, een wending, brengen in het lot van Jakob. God wil een wereld waarin mensen veilig wonen in hun land zonder dat iemand hen opschrikt. Daar wil hij Zijn Naam aan verbinden, daarvoor wil Hij zich beijveren. Zo zal het ook gaan zegt Ezechiel. Als God zijn Geest, zijn adem, uitstort over zijn huis en wij daarin ademen ons opademen. Dan is zijn aangezicht niet langer voor ons verborgen. Andere tijden zijn mogelijk, aldus de profeet Ezechiel. Er komt een radicale wending in het leven van mensen. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap… Zal het goed komen? Dat zal een droom zijn. Maar altijd weer bleek de droom heel ver, en niet uitvoerbaar… Maar ook altijd weer zijn er mensen opgestaan die vol vuur riepen:
I have a dream… Op de lange mars door de geschiedenis van slavernij en ballingschap bleek God juist verborgen in de beleving van velen. De mensen moeten het voor hun besef vaak ‘alleen doen’. Nu is er iets vreemds met dat ‘alleen doen’, het voelt als een moeten, het is een zwaar lot, maar het is ook een kunnen. Ezechiel wijst ons hier wel op een teer punt. Ons aandeel in deze wereld. Zo’n vragen stellen we onszelf liever niet – het dwingt je tot nadenken en dat zou je wel eens tot de conclusie moeten komen dat je anderen buiten spel zet, dat je zelf ook alleen staat. Waait dan nog de adem van Gods Geest of is het slechts een kille ijzige wind? Sluiten we elkaar uit of in?

In Johannes 17 horen we Jezus bidden. Er zijn al veel afscheidswoorden gezegd. Jezus en zijn discipelen zitten samen aan tafel, het zijn lange gesprekken waarin zijn vrienden veel te vragen hebben. Dan komt er een moment waarop het lijkt of Hij zich van zijn vrienden afwendt: Jezus slaat zijn ogen op naar de hemel en spreekt: Vader… Jezus bidt,  en in dat bidden horen we de innigheid tussen hem en God. Dit gebed laat ons zien dat Jezus wil dat wij daarin zullen delen. Ik bid voor hen…niet voor de wereld bid ik maar voor hen die U mij gegeven hebt……bewaar hen in uw naam die U mij hebt gegeven. Zijn vrienden mogen dit gebed horen – dat is eigenlijk een heel bijzondere ervaring. Als iemand voor mij bidt, hardop – dan word ik ergens in betrokken –  Het is of de ander mij wil binnenbrengen in een diepe verbondenheid met God. Dat is een ontroerend moment, je staat op heilige grond. Dat ontroert mij in het evangelie vanmorgen: Jezus bidt voor zijn vrienden. Dit innige gesprek is geen onderonsje tussen Jezus en zijn Vader, maar Hij laat zijn vrienden delen in zijn Godsvertrouwen, hij brengt hen bij de bron van zijn leven en geloven. Ik wil dat jullie zijn, waar ik ben….

De concrete situatie is er één van bedreiging, de discipelen zijn hun leven niet zeker. Jezus bidt juist dan – in de voorafgaande verzen – om vrede. Deze vrede is ingebed in de eenheid tussen de Vader en de Zoon, en daaruit voortvloeiend en daarin ingevoegd is de eenheid van Jezus’ volgelingen met Vader en Zoon, en met elkaar.

Jezus bidt, er ligt nog iets open, er moet nog iets gedaan worden, er kan en mag iets verwacht worden, er moet nog iets veranderen. Zijn er mensen die God navolgen? Wordt die ruimte geopend in Jezus’ weg? Het gebed heeft ook veel weg van een lang pleidooi waarin Jezus zijn bezorgdheid uitdrukt over ons. Hij weet dat wij in een wereld leven waarin we bloot staan aan de machten om ons heen. Het gaat nu eenmaal niet allemaal naar Gods wil. Er zijn in deze wereld ook machten aan het werk die een mens klein kunnen maken en vernietigen, die mensen uit elkaar kunnen drijven in plaats van samen te brengen. Zo is de wereld, onze wereld. In zijn gebed pleit Jezus ervoor dat wij in deze wereld staande blijven en er niet uit wegvluchten. Dat is wel wat we veel mensen zien doen.
Bij alle geweld en verschrikking in deze wereld slaan ze de krant dicht en zeggen dat is mijn pakkie an niet. Ze vluchten, overal naar toe, in de eigen veilige wereld, op een eigen individuele wijze vorm gegeven. Dat zal nooit een oplossing zijn. Deze wereld is onze wereld. Het gaat erom dat we daarin staande blijven en dat we bewaard worden voor de boze? Hoe dan? Door bewaard te zijn in Gods naam. Bewaard zijn in Gods Naam staat tegenover buigen voor de boze? Dat is leven onder de invloedssfeer van Gods liefde, van zijn Geest, zijn adem. Bewaard zijn in die Naam van God betekent ook dat wij elkaar niet zullen ontbreken.

Opdat zij één zijn zegt Jezus, zoals wij. Dat is dat we elkaar niet buitensluiten, maar insluiten. Dat we een eenheid vormen, bij elkaar horen, voor elkaar instaan, en zo de menselijke maat en menselijke voorschriften durven overstijgen.

Zodat de ijzige wind verdreven wordt door de adem van Gods liefde. Wat dat is heeft Jezus in heel zijn leven laten zien. “Zolang Ik bij hen was, heb ik hen door uw naam, die u mij gegeven hebt, bewaard en over hen gewaakt.” (Joh. 17,12) Wij kunnen ons in deze wereld als wezen voelen, er buiten staan,
verlaten. Het kan voor ons een schokkende ontdekking zijn dat God ons in dit leven niet bewaart
voor van alles wat een mens kan overkomen: oorlogen, ziekte, en noem maar op. Maar we worden misschien dan niet in alles bewaard “voor”, maar we zijn wel bewaard “in”. Daarvoor heeft Jezus gepleit, gebeden, voor alles uit. God heeft zich niet voor ons verborgen. God is ook niet zo maar uit ons bestaan verdwenen, maar is – in Christus – weggegaan en wordt nog steeds verwacht. Dat te ontdekken in het leven kan een lange weg zijn. Dat valt niet even uit te leggen met een vroom antwoord. Het is de weg van doop en gebed. Een weg van je wortels leren vinden, je plaats weten en aan je roeping beantwoorden.

Dát bindt ons op deze dag, deze wezenzondag en deze gedenkwaardige dagen van herdenken en vieren van de vrijheid.

In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Amen.