Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

2 november 2008

ds. Alida Groeneveld

lezing: Genesis 42

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Afgelopen maandag zaten we met z’n 5-en met de lezing van vanmorgen op tafel. Alle aanwezigen hadden al een flink aantal zondagen de verhalen van Jozef gehoord en waren inmiddels gevoelig geworden voor het beeld van Jozef: de ene die de redder zal worden, een figuur met messiaanse trekken. In de lezing van vanmorgen licht daar weer iets van op.

Maar het begint met honger, geen eten. Het hangt er maar helemaal van af of je ‘honger’ kent of gekend hebt. Was je een stadsmens tijdens de tweede wereldoorlog waar je meest chique dames de broodkar zag overvallen – honger. Of leefde je toen op het platteland en was er nog wel iets in de eigen tuin, op de eigen akker. Kon je de mensen die radeloos om hulp kwamen vragen, helpen? Of – en die verhalen zijn er ook – werd er ongegeneerd geld en sieraden afgetroggeld voor eten.

In Kanaan is het gerucht gehoord dat er in Egypte graan is. Jakob, als 3e aartsvader op rij, heeft ook met hongersnood te maken en spoort zijn zonen aan tot actie. De tien broers dalen af naar Egypte, Benjamin blijft bij zijn vader Jakob achter, Jozef is er al. Als we het leven van Jozef als een lijn op papier zouden tekenen, ziet dat er als volgt uit. Zijn leven begint op een bepaalde hoogte, als lievelingetje van zijn vader als hij in de put gegooid wordt, leeft hij – gedwongen – op een lager niveau. Egypte ligt – geografisch – lager en zo gaat zijn leven nog een trede naar beneden, en als hij in Egypte ook nog eens in de gevangenis terecht komt, gaat de lijn weer een stuk omlaag. Uiteindelijk komt Jozef uit de gevangenis en brengt hij het tot onderkoning van Egypte. De lijn is dan hoger dan de beginsituatie. Jozef is in Egypte machthebber, een vreemd woord in de bijbel dat zelden gebruikt wordt, maar hier om aan te geven dat hij anders is, anders dan de andere leiders om hem heen.

Hoe onwaarschijnlijk is het verhaal ook: gaat een hoge machthebber, iemand die onderkoning is, zich nu concreet bezig houden met de hulpvragers? Afgelopen maandag maakte één van de aanwezigen de vergelijking dat je je uitkering zou ontvangen van minister Bos – maar dat kan alleen als je een bank bent. Hoe onwaarschijnlijk ook: het komt tot een ontmoeting tussen Jozef en zijn broers en zo worden ze het hele verhaal door genoemd: Jozef en zijn broers. Jozef is voor hen als een vreemde, zij herkennen hem niet, hij hen wel.

Komt nu de 1e droom uit? De droom waarin de schoven zich voor Jozefs schoof buigen?
Voor Jozef misschien wel, maar de broers denken dat zij buigen voor een vreemde machthebber. Een werkelijke ontmoeting van broeders onderling is nog niet aan de orde. In een werkelijke ontmoeting van broeders buigt niet de een voor de ander, maar houd je elkaar overeind en omarm je elkaar.

Zover is het nog niet: eerst moet duidelijk worden dat de broers veranderd zijn. De vraag voor Jozef is of zijn broers nu anders omgaan met zijn broer Benjamin dan destijds met hem. Het had ook anders gekund – dat bedachten we maandag ook: Jozef was nu in de omstandigheid flink wraak te nemen op zijn broers – hij heeft daartoe de macht en nog wel redenen te over ook. Hij doet het niet – zo’n machthebber is Jozef niet.

Jozef maakt zijn broers uit voor spionnen, verspieders is een beter woord. Verspieders die speuren naar de zwakke plek van Egypte. Het woord ‘verspieder’ is een beeld van wat komen gaat. Ooit komt er een richting omgekeerd: verspieders zullen van Israel ontdekken dat het hun door God beloofde land een land van melk en honing is. De verdediging van de broers dat – als zij verspieders zouden zijn – toch beter aan risicospreiding zouden hebben gedaan – niet allemaal tegelijk voor de onderkoning in Egypte, het haalt allemaal niets uit.
De broers denken dat zij deze beproeving hebben te doorstaan omdat ze mogelijk verspieders zijn, Jozef stelt hun broederschap op de proef. Hij zet zijn broers gevangen en zegt op de 3e dag dat één moet achterblijven en de rest met graan naar huis mag om de jongste broer te halen.

‘ik heb ontzag voor God’ staat er zo even tussen door vermeld, het klinkt zo algemeen.
God vrezen, dat is gericht zijn op het leven en niet uit zijn op de dood van je mede-broeders en zusters. God vrezen, dat is op aarde dat voor je broeder / je zuster / je naaste zijn wat God voor ons uit de hemel is: genadig, werkelijk leven.

Tegenover God vrezen staat ‘schuldig zijn’ – dat zijn de broers zeker wel. Je broer zielsbenauwd zien en om genade smekend en niet willen horen. Je verzint toch niet dat de broers aan de rand van de put zitten te eten, terwijl Jozef in de put zit? Alleen bij de gratie van deze ware broederschap kan Israel leven in vrees voor God. Waar zij deze broederschap opgeven, zijn ze ten dode opgeschreven. Waar zij deze broederschap opnieuw ontdekken, zijn ze betrouwbaar en hoeven ze niet te sterven. Jozef stelt zijn broers op de proef om hen in leven te houden.

Nu is de benauwdheid over de broers van Jozef gekomen, benauwdheid in het angstland Egypte, het land waar de willekeur van de farao heerst – daar weten de schenker en de bakker alles van. Hoe dan de rol van Jozef die in dit land waar God zelf afwezig lijkt te zijn, God komt ook nauwelijks in het verhaal voor, waar Jozef de genadige God mag representeren.

Ruben maakt – opnieuw – zijn eigen bijdrage in deze geschiedenis mooier dan deze is en onttrekt zich tegelijkertijd aan zijn verantwoordelijkheid. Hij legt het verband tussen de verdwijning van Jozef en deze narigheid ‘jullie wilden toen bij de put niet luisteren’ ja – dankje de koekoek.  Leest u het in de loop van de week maar na.
Simeon moet achterblijven. De broers krijgen graan mee, en het geld om dit mee te betalen gaat ook mee terug, verstopt in de zakken. Dit graan voor zijn broers kan niet meer voor geld verkocht worden, maar wordt gegeven – om niet.

Bij deze verhalen vraag ik mij altijd af waarom zij al zo lang meegaan. Waarom zijn het verhalen met kracht geworden? Waarin herkennen wij ons, of juist niet? Het verhaal moet dan meer body hebben dan alleen de belevenissen van Jozef, hoe spannend en intrigerend ook?

Israel leest in de Jozef-verhalen het eigen voortdurend bedreigde bestaan, van steeds opnieuw door de diepte heen, van bijna-ondergang naar een opstanding. De Eeuwige God spint als het ware een dunne draad van hoop en toekomst. Jozef de diepvernederde lieveling van zijn vader wordt uiteindelijk tot zegen, voor zijn eigen volk en voor de omringende volkeren. De weg naar dít doel is lang, zwaar en diep. We kunnen hem nu wel identificeren als de redder die de volken tot zegen zijn zal. Maar Jozef is nog niet klaar met zijn broers. Hoe ben je elkaars broeder – het is de aloude vraag die vanaf Genesis aan de orde gesteld wordt.

Met een superaccolade kan ik hier de oogstzondag die we hier vandaag uitbundig vieren wel mee verbinden. Oogstzondag, oogstdankdag, of dankdag voor gewas en arbeid, deels namen uit vervlogen tijden met een kerkdienst op woensdag. Dat is er nu niet, maar wat wel gebleven is, is de dankbaarheid voor de oogst, het besef van afhankelijkheid – al moeten we daarvoor wel ons best doen dit te blijven realiseren. Als er in de volkstuin van mijn  man een horde slakken sneller is dan wij en de sla opgegeten is, is er geen ramp gebeurd, zo direct afhankelijk valt dus wel mee. Het verhaal van de honger in Kanaan doet ons weer eens bepalen bij honger en een leven zonder toekomst.
Hoe ben je elkaars broeder / zuster / naaste – dat horen we van Jozef en zijn broers. En ook hoe moeilijk dat is met nog onvoltooide geschiedenissen. Maar hoe zijn we dat zelf in onze eigen situatie? Weten we werkelijk van delen? Of gaan we voor wraak en vergelding?
Weten we van delen op leven en dood van de ander? Of raakt het ons niet. Weten we delen op leven en dood? En een leven in Gods toekomst?

Amen