Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

23 november 2008

ds. Stefan Dijkhuizen

Verkondiging zondag 23 november 2008
Laatste zondag van het kerkelijk jaar
Ds. Stefan Dijkhuizen

Gesprek met de kinderen:

Verkondiging:

Geliefden van onze Heer Jezus Christus,

op deze morgen, eind november, staan we vlak voor de grens met het nieuwe jaar. Vandaag is het ‘Christus Koning’, de laatste zondag van ons kerkelijk jaar. Vanaf volgende week breekt de Adventsperiode aan en richten we ons weer op de komst van het Licht, op het Kerstfeest. In onze liturgie is het niet Oud & Nieuw dat de grens markeert, maar de verwachting van Advent. De verwachting en de viering van de komst van Gods Zoon in deze wereld, juist waar de dagen dan op zijn kortst en donkerst zijn.

En nu het jaar tot voleinding is gekomen, kan het haast niet anders of we kijken terug. Terug naar het afgelopen jaar, terug naar alles wat daarin gebeurde. En onvermijdelijk, we willen en kunnen niet anders, denken we dan juist op deze laatste zondag aan allen die we dit jaar verloren aan de dood.

Dat wat voor zovelen hier vanmorgen aanwezig het jaar bepaalde, en het waarschijnlijk ook tot een moeilijk en zwaar jaar heeft gemaakt, is bij ons nu we voor de grens met het nieuwe jaar staan. Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar noemen we hun namen, staan we stil, zoeken we samen naar troost, en proberen we wegen te zoeken om ook verder te kunnen.

Het is haast alsof we een ‘balans’ opmaken. En de trieste uitkomst lijkt dan die lange, lange lijst met namen te zijn. Namen met gezichten, handen die we vasthielden, woorden die we nog steeds horen. Vaak ouderen, maar soms ook nog zo jong, ons kind, en ieder met een eigen verhaal, met zoveel nabestaanden die nu achter moeten blijven. En het zijn niet alleen hun namen, het zijn ook anderen die hier vandaag niet bij name genoemd worden, maar waar ieder van ons ongetwijfeld aan zal denken.

Gelukkig zijn er ook veel mooie herinneringen, en kan vaak de dankbaarheid overheersen voor een rijk leven. Gelukkig hoeven we dit herdenken niet alleen te doen, en zoeken we juist nu –met elkaar- ook Gods aanwezigheid hierin. In het vertrouwen, zoals dat net werd gezegd, dat al die namen toch in Gods eigen handpalm geschreven staan. Mogen we straks, ondanks alle verdriet, toch een klein lichtje ontsteken aan het Licht van Pasen. Een licht dat voor alles symbool staat voor Gods liefde door de dood heen, en dat hier zondag aan zondag brandt om ons daar aan te herinneren.

Toch is het ook tragisch. Alsof we nu een jaar afsluiten en achter ons moeten laten, dat wat we helemaal niet kunnen achterlaten. Die lange lijst, steeds weer een afscheid, voorgoed, steeds weer een einde van een leven hier op aarde. Hoe dan ook zal deze laatste zondag een bewogen en misschien ook moeilijke dag zijn. Een dag van herinnering en van verdriet, van emoties en van hoop op troost.

Er zal ongetwijfeld herkenning zijn geweest bij het horen van het verhaal van vanmorgen. Ondanks de goede afloop, de hereniging van de oude Jakob met zijn verloren gewaande zoon Jozef, is dit verhaal ook vol van beladen emoties. Er zijn tranen van opluchting, ja, maar ook van verdriet om het verleden. Van een met stomheid geslagen zijn, niets meer kunnen zeggen en een angst voor de toekomst. Van ongeloof, van een koud hart, want het kan toch immers niet waar zijn? In de figuur van de oude Jakob, die uitgeleefd lijkt te zijn, die vol is van het verlies, komt ook ons verdriet mee.

Vorige week ging het om Juda, die op de bres sprong voor zijn jongste broer Benjamin. In een soort geloofsbelijdenis -een bekering haast- zegt hij ‘Neem mij, en niet die jongen’, als Jozef Benjamin tot slaaf wil maken omdat ze zijn kelk, zijn beker gestolen zouden hebben. Vandaag horen we als afsluiting ook van het Jozef-project hoe Jozef door deze woorden van Juda breekt, de tranen niet meer tegen kan houden en zich wel bekend moet maken aan zijn broers.

Eind goed- al goed, zo lijkt het, maar het verhaal moet toch nog even verder. Het eindigt niet met de twaalf verenigde broers, het eindigt met de hereniging tussen Jakob en zijn zoon Jozef. Niet de familiekwestie moet opgelost worden, nee, zo staat er, Israël, want zo heet Jakob toch, Israël belijdt dat er weer toekomst is, ‘want Jozef is in leven, en ik wil naar hem toe.’ Israël wil het leven zien, Israël leeft zelf weer op.

Anderhalve maand geleden begonnen we de Jozef-cyclus met de dromer en zijn afgang naar Egypte als slaaf, nu bereiken we de climax van het hele verhaal als Jozef zich bekend maakt aan zijn broers en zijn vader Jakob weer doet leven. Door alle dieptepunten heen, de put, de leugens en het verdriet, de gevangenis en de hongersnood, het moeten ‘afdalen’ naar Egypte voor voedsel, is nu de verhoging daar.

Jozef als heer over Egypte, en iedereen begrijpt dat dat Bijbels gezien veel meer betekent dan een rang of stand. De uittocht, de exodus gloort er nu al in door. Jozef als redder in deze hongersnood, Jozef als leven-gever aan zijn broers en zijn familie. Ja, hij heeft zijn broers wel stevig aan de tand gevoeld. Niet om met ze te sollen, niet om wraak te nemen, maar om de ware broederliefde boven tafel te krijgen. Ook daarin stijgt hij boven al het kwade uit dat gebeurd is, dat hem en zijn vader is aangedaan.

Er is in de afgelopen weken al vaker gezegd dat God nauwelijks mee lijkt te doen in deze Jozef-verhalen. In alle tragiek, in de menselijke drama’s, lijkt God voortdurend afwezig. Zoals dat misschien ook voor veel mensen hier is, in het afgelopen jaar van verlies. Waar het geloof ernstig op de proef gesteld wordt.

Vanmorgen is het ineens, en Godzijdank, helemaal anders. Tot driemaal toe zegt Jozef dat God hem naar Egypte gestuurd heeft. Dat het niet de broers zijn geweest, maar dat God met hem een plan had, en hem vooruitstuurde om vele levens te redden.

Misschien zit de eigenlijke climax van het verhaal hier wel in, dat Jozef –hoewel hij makkelijk zou kunnen- niet kiest voor wraak en vergelding, niet het drama nog erger maakt, maar belijdt dat God met hem deze weg is gegaan. Een weg die juist tot leven leidt, voor vele mensen, zijn broers en zijn familie, maar ook al die Egyptenaren. We horen hier niets anders dan een verlossingsverhaal, want God bracht hem naar Egypte, het land van de dood, om allen te redden.

Nu is er eindelijk weer vrede, en zond Jakob hem ooit niet met precies die woorden op pad, naar zijn broers toe? Is er sjaloom bij je broers, Jozef, zoek deze herders eens op!
Gods weg leidt tot vrede, dan toch.

Zo eindigen we met een geloofsgeschiedenis die ver uitstijgt boven enkel een familiedrama over jaloezie. Een voluit Bijbels-thema wordt zichtbaar in deze Jozef en zijn broers; hoe kan Israël tot zegen zijn voor zichzelf en voor anderen, zelfs Egyptenaren? De opdracht, de roeping daartoe lijkt zonneklaar.

Ook op ons kan dan uit deze geloofsgeschiedenis een licht stralen, juist op deze zondag waar de dood en het afscheid zo allesbepalend lijken. Want tegen alle tragiek en drama in, waarmee wij moeten worstelen, getuigt hier Gods Woord dat niet het lot regeert. Niet de tragedie heeft het laatste woord, maar Gods gang met mensen. Want zelfs het meest kwaadaardige, het grootste noodlot, de verbanning naar plaatsen waar we ons volledig verloren voelen, maakt God uiteindelijk ten goede.

De weg van de mens, met alle hoogten en diepten, ligt toch vol vertrouwen in Gods handen. Hij staat ons niet in de weg. Hij verandert mensen, doordat in zijn verborgen plan alles wat in onze ogen verdriet en pijn doet, toch in liefde omgevormd wordt, soms zelfs tot zegen van anderen.

Jozef zegt het later zelf ook nog eens, als na de dood van vader Jakob de broers toch weer bang worden voor een eventuele wraakactie. ‘Wees niet bang’ zegt hij in hoofdstuk 50, ‘Ik kan toch Gods plaats niet innemen? Jullie hadden kwaad tegen mij in de zin, maar God heeft dat ten goede gekeerd, om te bewerken wat er nu gebeurt: dat een groot volk in leven blijft.’

Geloof kan zo van alle tragedie in ons leven de prikkel wegnemen. Het eindigt niet met dood, met verdriet, ook niet nu hier in Weesp. Geloof laat zien dat God zelfs het kwade ten goede keert, dat het laatste woord eens vrede, sjaloom zal zijn, ondanks alle verdriet van nu. Gods goedheid overstraalt alles, God weeft uit al het kwade toch een goed plan.

Het geloof vraagt of we ons daaraan durven toevertrouwen. Durven toevertrouwen aan Gods weg met ons, en niet een angstig terugtrekken in pijn en teleurstelling, hoe moeilijk ook. Durven toevertrouwen aan God, die –misschien wel in het verborgene, misschien nu wel helemaal onzichtbaar- toch een weg van zegen met ons wil gaan. Door alle diepe putten heen, door de ellende, de ‘uitlandigheid’ heen, door het gevangen zitten in verdriet om verlies. Het vraagt om durven op te breken, zoals zelfs de oude Jakob nog deed, ook al is het naar oorden als Egypte, maar omdat je weet en vertrouwt dat het een weg ten leven is. Dat eens God je thuis zal brengen, echt waar.

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

Inleiding op de herdenking met het licht: