Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

7 september 2008

ds. Alida Groeneveld
7 september 2008
Startzondag in een heringerichte Grote of Laurenskerk

lezingen: Ezechiel 33: 7-11 en Matteus 18: 15-20

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Hoe moet het toegaan in de kerk, in de gemeente van Christus? Mattëus 18, het evangelie van vandaag, gaat daar over. Jezus knoopt aan bij een vraag van de leerlingen aan het begin van het hoofdstuk: “Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk van de hemel?”
“Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk van de hemel?” Typisch een vraag die wij allemaal zouden kunnen stellen. Er zit een hele denkwereld van macht en status, waardering en competitie achter. Wie is de grootste? De belangrijkste? Word ik eigenlijk wel gezien?

Bij God gaat het anders toe. Jezus zet een kind in ons midden: “als je niet verandert en wordt als een kind, zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.” Het kind in ons midden is niet schattig, vertederend of romantisch bedoeld. Het kind, in ons midden gezet door Jezus, staat model voor ieder mens die nog niet meetelt: gering, zwak, zonder status of verdiensten.

Hoe ga je met zo iemand om? Met een kind kun je het òf goed òf fout doen. Een middenweg is er niet.
Of je haalt een kind aan en hebt oog en aandacht voor hen, hun vragen en hun leefwereld. Of je negeert hem – “er zijn belangrijkere dingen dan jij, jochie.” Een kind voelt zich óf welkom óf afgewezen. Zo gaat het ook in de kerk. Of je haalt iemand binnen: zij voelt zich thuis en zal hoog opgeven over de gemeenschap. Of je negeert hem: hij zal zich buitengesloten voelen en zal zich negatief uitlaten over die arrogante mensen van de kerk.

Wij als Protestantse Gemeente te Weesp en Driemond die ‘open en gastvrij’ hoog in ons vaandel hebben gezet, zullen dat ook nog wel een beetje moeten oefenen, dat ‘open en gastvrij zijn’. Laten we ook maar eerlijk tegen elkaar zeggen dat het iedereen altijd open en gastvrij tegemoet treden, niet altijd even gemakkelijk is. Of je opent voor een ander een deur en laat iets zien van Gods rijk, of je legt een struikelblok neer en gooit de deur dicht, waardoor de ander niets meer ziet en wil zien van dat rijk van God. et komt er op aan wat je doet en daarom moet je ook binnen de gemeente letten op elkaars gedrag! “Als een van je broeders of zusters zondigt, moet je die daarover onder vier ogen aanspreken.”

Wie het stappenplan dat Matteus ons in het verdere verloop beschrijft, nauwgezet volgt, over hoe te handelen met een broeder of zuster die zondigt, hoort – naar ik hoop – de pastorale zorgvuldigheid die eruit spreekt. Het evangelie van vandaag gaat niet, zoals te vaak wordt gedacht, over excommunicatie, de ban, uitsluiting uit de gemeenschap. Het evangelie van vandaag gaat juist over het behoud van mensen. Over de Ene, de Herder die op zoek gaat naar het ene schaap dat zoek geraakt is.

Wat is er eigenlijk aan de hand? Een broeder of zuster heeft gezondigd. De details weten we niet en hoeven we ook niet te weten. Zonde is dat wat sneu is voor God, zonde is geweigerde solidariteit met God en de mensen. Zonde doet de ander geen goed. Je houdt diens naam niet hoog, maar maakt op grove wijze inbreuk in diens eigenheid. Deze situatie kan het gevoel oproepen te kort gedaan te worden, beschadigd te zijn. Jezus legt een heel ander accent: de zondigende broeder of zuster zet zichzelf buiten spel, en hij krijgt nu alle aandacht en zorg. Wat telt, is het behoud van deze mens, dat hij niet verloren gaat voor de gezamenlijkheid, voor de gemeenschap. In dit gedeelte roept Matteus zijn gehoor op tot medeverantwoordelijkheid voor het gedrag van de ander. Wat een ander doet, gaat ook jou aan. De profeet Ezechiel krijgt dit ook als een duidelijke opdracht te horen. In de achtereenvolgende stappen, spreekt de pastorale zorg: eerst onder vier ogen: iemand kan de eer aan zichzelf houden, in stilte zichzelf corrigeren en er hoeft geen publiekelijke bekendheid aan de kwestie gegeven te worden. Helpt dat niet, dan komt er een gesprek met twee à drie getuigen. Het is volgens de toen gebruikelijke rechtsspraak, om getuigen te raadplegen. De vermaning van die ene  medegelovige zou wel eens vals kunnen zijn. En dan als derde stap de gemeente van Christus. Wie dan nog volhoudt, is als een heiden en een tollenaar, tegenbeelden van de kinderen van het rijk van God.

Is het zo gemakkelijk en duidelijk hoe we dan als gemeente van Christus moeten omgaan met deze heiden en deze tollenaar? Gaan we negeren? Uitsluiten? Contact zoeken, zoals Jezus dat ook deed.
Of zit er een humoristische ondertoon in dit evangelie: ik denk het laatste. Als deze lieden na het doorlopen van dit gehele traject blijven volharden, behandel ze dan als heiden en tollenaar.
Maar laten die heiden en tollenaar, deze mensen nu juist degenen zijn in wiens midden Jezus voortdurend te vinden is, en uit wie Hij zijn leerlingen kiest. Matteus was één van hen.
Het optreden van Jezus is – net als met het kind in ons midden – een omkering van wat gebruikelijk is.
Hij creëert een ándere mogelijkheid, de ándere weg, in vrijheid. Deze houding is geworteld in het koninkrijk van de hemel. Het gedeelte loopt over van de belofte van Jezus voor alle leerlingen
dat zij in deze houding, volop en voluit gericht op het behoud van de ander, door God zelf gezegend zullen zijn. Maarten Luther verbond hieraan de consequentie om het intermenselijke pastorale gesprek tot bijbels heilsmiddel, tot sacrament te maken, zo deelt God ons zijn heil. Het pastorale gesprek: niet vanwege solistische acties, niet vanwege het eigen gelijk, maar tot behoud van allen in Godsnaam. En die twee of drie? Ik zou dat niet willen beperken tot de kerkdienst, maar veel ruimer willen zien. Zodra ik mijn weg ga, met slechts één iemand anders, dan zal dat altijd uitstijgen boven het persoonlijke eigen-belang. Ik denk dan ook altijd aan de Emmaüsgangers die met de derde in hun reisgezelschap. De gemeenschap versterkt het getuigenis, en corrigeert – als het goed is – het egoïsme. Zo samen leven we in en uit het teken van barmhartigheid en solidariteit.

Hoe gaan we dan om met verschillen – binnen de gemeente – en met de verdeeldheid die daaruit ontstaat? Mogen wij bij alle verschillen elkaar vasthouden aan één Heer, één geloof, één doop en één kerk? We komen hier alleen uit, als we beseffen dat de waarheid slechts bestaat in Christus zelf.
Als we Hem liefhebben met hart en ziel en al onze krachten, en onze naaste liefhebben als onszelf, dan zijn we in zijn naam bezig.

Dit allemaal horen we op de eerste dag van de week dat we een nieuw seizoen starten en dat we voor het eerst in een eredienst samen komen in een heringerichte kerk. De kerk is als nieuw! Als we er gisteren al niet waren, zijn we vandaag hier gekomen met een zekere nieuwsgierigheid: hoe is ’t geworden, hoe zal ’t zijn? Hoe is met de thuisbasis van onze gemeente? Gekomen zijn we, vanuit onze huizen, naar het huis van God, om hier geïnspireerd te worden, voor de ontmoeting met elkaar en met God, voor de gemeenschap. Naast dit komen, is er ook een gaan. Vanuit deze thuisbasis gaan we ook weer, naar daar waar onze plek is, in weer andere kringen, waar onze inspiratie hier opgedaan handen en voeten krijgt. Nu het hier in de kerk zo mooi is geworden, mogen we deze beweeglijkheid van komen en gaan niet verliezen. We hebben een verantwoordelijkheid voor het behoud van de ene, met het oog op en vanuit de gemeenschap. De gemeenschap die begint rond het kind in ons midden, in alle kwetsbaarheid.

Aan het begin van het kerkelijk seizoen, in een nieuw ingerichte kerk, zoeken we als kwetsbare gemeenschap het aangezicht van God, die we herkennen mogen in het aangezicht van de ander.
Omdat de gemeenschap ons ter harte gaat. Omdat God ons gemeenschap ter harte gaat.

In de naam van de Vader en de zoon en de heilige Geest, amen.