22 juni 2008
ds. Alida Groeneveld
zondag 22 juni 2008
In deze dienst namen vijf kinderen afscheid van de kinderdienst. Zij zijn twaalf jaar oud en gaan deelnemen aan de activiteiten van kerksite, het jongerenwerk van onze gemeente.
Lezingen: Jeremia 20: 7-13
Matteüs 10: 16-33
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
We hoorden zojuist uit het evangelie naar Matteüs een lang gedeelte, een vervolg op de rede van vorige week waarin Jezus zijn leerlingen uitzendt. Daartoe hebben zij de macht van God ontvangen om ziekten te genezen en geesten uit te drijven. De discipelen hebben hun instructies gekregen: begin bij de verloren schapen van Israël. Doe je werk gratis. De inhoud luidt: het koninkrijk van de hemel is gekomen! Nu gaat Jezus meer in op de houding waarmee zijn leerlingen dat werk moeten gaan doen. Het is namelijk een opdracht met risico’s: verraad, vervolging, verachting.
Voor we verder gaan, eerst deze vraag: voor wie schrijft Matteüs eigenlijk? Zijn het adviezen van Jezus aan zijn leerlingen, of zijn het voorspellingen: zo zal het gaan als je de toekomst van God gaat? Je kunt bijbelverhalen actualiseren door een bijbelse figuur in onze tijd te denken. Ik noem maar wat: Johannes de Doper die optreedt in Aetsveld en doopt in de Vecht.
De evangelist Matteüs doet in dit gedeelte precies het omgekeerde. Hij verplaatst zijn ervaringen en die van zijn tijdgenoten terug op de twaalf discipelen die met Jezus meegetrokken zijn. Hij wil maar zeggen: ‘Onze ervaringen van verraad, vervolging, verachting, de moeizaamheid van de verkondiging van het evangelie, die zijn niet uniek. Deze ervaringen kenden de leerlingen van Jezus ook!’ Op deze manier worden de discipelen spiegels, identificatiefiguren voor allen die na hen gekomen zijn. Matteüs schrijft dat de leerlingen delen in het lot van de meester. Voor zijn hoorders bemoedigend: er overkomt ons – hoe vervelend en frustrerend ook – niet iets uitzonderlijks. Juist dát werkt stimulerend.
‘Ik zend jullie als schapen onder de wolven’ (Mt. 10:16a NBV) Schapen en wolven roepen verwijzingen naar de visioenen van Jesaja op. Over de messiaanse vrede die eens aanbreken zal. De discipelen zijn de schapen, maar wie zijn de wolven? Er worden nóg twee dieren genoemd: ‘wees dus scherpzinnig als een slang, maar behoud de onschuld van een duif’ (Mt. 10:16b NBV) Bij de slang gaat om waakzaamheid, een voortdurend op je qui vive zijn. De duif staat voor zuiverheid, eenvoud, argeloosheid. Bij beide dieren gaat het om hun mentaliteit, hun karakter. Voorzichtig en scherp de grenzen in de gaten houden. De spanning tussen enerzijds ‘open en kwetsbaar’ en anderzijds ‘niet over je heen laten lopen’. Als te goed is buurmans gek. Zeg maar: een open houding, maar niet naïef. De discipelen mogen met een positieve houding beginnen met hun opdracht.
Dán volgt een expliciete en harde waarschuwing voor de mensen. Matteüs beschrijft dat in drie kringen. Primair geldt de waarschuwing voor de mensen in Israël. Er zal een haatreactie komen op de boodschap van het koninkrijk van God. Niet alleen in Israël, maar ook daarbuiten – de 2e kring – wordt de boodschap van het koninkrijk van God veroordeeld, op een harde manier. En als 3e kring de cirkel die misschien wel het meest confronterend en pijnlijk is: de veroordelingen komen ook vanuit de familiekring, uit het verband van je naasten. Matteüs citeert hier vrijelijk uit de profeet Micha. Door de navolging van Jezus Christus heb je te maken met strijd. Een dergelijke strijd is niet zo zeer met wapengekletter, maar geniepiger. Want als je de enige in een familie bent die actief iets met de kerk heeft, dán stoort het als familiefeesten structureel op zondagochtend beginnen. Je moet dan kiezen, en waar kies je voor? Als je met je kinderen rond het doopvont staat, en de familie is er niet, want ‘het zegt hen niet zo veel en daar nu zondagochtend vroeg op reis te gaan…’ Matteüs durft het toch te zeggen: Houd toch vol zolang de wederkomst van de Messias nog op zich laat wachten. Ga door met de verkondiging van de komst van het Rijk van God. Dát is het niet kapot te krijgen verhaal, dat door blijft gaan. Wat ook doorgaat, zijn de bedreigingen, de vervolgingen – tot de dood erop volgt. Matteüs wekt de indruk dat de mensen wel je lichaam kunnen doden, maar niet je ziel, en dat zoiets wel meevalt. De grootste bedreiging, in de ogen van Matteüs, is de veroordeling door God. Hij illustreert dat aan de hand van het voorbeeld van de mussen, kleine vogeltjes. Twee mussen zijn samen zo’n € 0,50. Het zijn de kleinst eetbare vogeltjes. God de Vader zorgt voor hen – maak je dus niet druk over jezelf. Je hoofdharen zijn geteld, als dat geen zorgzaamheid is?
Nu kom ik echter wel in de problemen met deze tekst: in de NBV-vertaling die we zojuist hebben gehoord, staat ‘ er valt er niet één (mus) neer, als jullie Vader het niet wil’. In de NBG-vertaling van 1951 staat het er zo niet, maar als volgt: ‘niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader’ Ook andere vertalingen en het Griekse origineel reppen niet over de wil van de Vader.’ Feit is dat dit in de volksmond wel zo is gaan werken. ‘Zonder de Vader’ is uitgelegd als ‘zonder de wil van de Vader.’ De wil van de Vader heeft heel wat schade veroorzaakt – door mensen die menen te weten wat de wil van God is en dat vooral anderen opleggen. Het mag dan troostend zijn dat er niets gebeurt zonder God de vader, maar wat hebben we daaraan? Als God alles in zijn handen houdt, waarom dan toch vervolgingen, waarom dan toch die moeizaamheid met betrekking tot de verkondiging van het evangelie. Waarom kan het niet iets gemakkelijker? Waarom vraagt de verbreiding van het evangelie offers?
Offers, je kunt daarbij denken aan de martelaren in de geschiedenis van de kerk. Zij hebben hun leven letterlijk gegeven voor de verkondiging van het evangelie. Wie naar de Bavo kerk in Haarlem gaat en daar op de muur de lijst voorgangers van de gemeente bekijkt, zal zien dat achter de naam van de eerste, de priester die predikant werd, een rood kruisje staat, het martelarenkruis.
Offers, ook op een andere wijze, zij die niet gestorven zijn, maar hun leven volledig ten dienste van de kerk hebben gesteld. Offers kunnen ook van heel andere aard zijn, namelijk afscheid nemen van wat je heel vertrouwd is, Iets wat je aan vroeger doet denken, toen er wel 20 kinderen afscheid namen van de kinderdienst. Offers in de trant van afscheid moeten nemen van idealen die je had als het gaat over de vertrouwde vorm van kerk-zijn. Offers van verschillende aard en gewicht, maar toch loslaten van wat je vertrouwd is en dat alles omwille van de verkondiging van het evangelie. Zo zou ik het evangelie van vandaag willen vertalen naar onze eigen situatie.
Een laatste vraag: Waarom vraagt de verbreiding van Gods goede boodschap offers?
Ik ga bij de profeet Jeremia te rade. Jeremia is door het geloof in de problemen gekomen. Ging het bij het evangelie naar Matteus nog over de bedreigingen van buiten,
Jeremia is zelf de blokkade geworden om de goede woorden te spreken. En toch, en toch vat hij moed om door te gaan – hij durft daarin kritisch naar zichzelf te kijken.
Jeremia beschrijft het gevoel dat hij door God verleid is, in de val gelokt – de woorden zijn niet mis te verstaan. Jeremia klaagt God aan over zijn werk: onheilsprofeet te zijn.
God komt niet aan het woord. Er is geen verdediging van het beleid. Dat maakt ons zoeken naar een antwoord er niet gemakkelijker op. Hoe moeilijk het voor Jeremia ook is
te doen waartoe hij geroepen is, – ondanks alle vervolgingen, schampere opmerkingen, – zegt hij zelf in vers 9 ‘Als ik denk, Ik wil hem niet meer noemen, niet meer spreken in zijn naam, dan laait er in mijn hart een vuur op, dan brandt het in mijn gebeente. Ik doe moeite het in bedwang te houden, maar ik kan het niet.’ (Jeremia 20:9 NBV)
Jeremia kan het niet laten, en is daarmee bij uitstek een voorbeeld van het doorgaande verhaal van God met mensen. Tegelijkertijd voluit op God kunnen vertrouwen èn voluit op God kunnen mopperen. Als ik dát niet meer kan, beide reacties, mopperen en vertrouwen, dan ben ik nergens meer.
Zo’n Jeremia met zijn ergernissen èn tegelijkertijd zijn opmerkingen dat hij toch niet kan zwijgen helpt mij meer dan een geïdealiseerd figuur van de leerling van Jezus
Zo leven we verder als apostel van Gods goedheid en barmhartigheid èn blijven we met vragen over dat Koninkrijk van God – kunnen we het nog verwachten? Komt er nog wat van? Ja, er komt wel wat van, al hangt dat niet van ons af. Daarom ook laat ik met een gerust hart de 12 jarigen gaan, naar hun eigen vorm van kerk-zijn, al realiseer ik mij dat we hen een tijdje niet of sporadisch zullen zien. Al besef ik ook dondersgoed dat we hen niet uit het oog moeten verliezen, hun ideeën als té nieuw, té dit of té dat, gelijk onder tafel schuiven. Daarmee maken we elkaar monddood. Uit de contacten die ik met jongeren in de gemeente heb, wordt wel duidelijk dat de betrokkenheid van jongeren nu anders is dan dat voor mij gold en ook weer voor de zeventiger die hier vandaag zit. Zeker is wel dat we de mogelijkheid van verandering ophouden. Als wij mensen het koninkrijk van God zouden moeten realiseren, kwam het er niet. Zo durf ik dat wel te stellen. Dat mogen we met een gerust hart aan de genadige God overlaten. Het hangt niet van ons af, het komt wel op ons aan.
In de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, amen.